Ook andere zaken worden in de Primbon als goede of kwade voorteekenen beschreven; zooals, aardbeving, uitbarsting van bergen, regenstom), een regenboog in den morgen (Jav. tedjo). En daar aldus in dat geschrift allerlei vreemdeen wonderbare zaken vermeld worden, houdt men zulk een Primbon in hooge eere, en durft men die ook slechts zelden overschrijven, zoodat er in 3-4 desa's soms maar één afschrift van te vinden is (6). Ook hier geldt de vrees voor: „ora iloq" (dat loopt niet goed af); koewalat (door ongeluk bezocht wegens oneerbiedige behandeling van heilige personen of zaken); angkër (bij aanraking of nadering, van doodelijke gevolgen). De Badoewi's (7) noemen dit boejoet (verboden, onheil aanbrengend).

En zóó zijn dan de gewoonten en gebruiken der Javanen van vroeger af tot op den tegenwoordigen tijd.

Samarang , Mei 1889. W. Hoezoo.