moetten, door den Director Looijen, vertegenwoordigd werd. Ik behoef u niet te zeggen, dat het aankomen en hel zijn te Bremen voor ons beiden ditmaal nog aangenamer was, dan toen wij er voor de eerste keer heengingen. Wij kwamen nu op bekend terrein; wij vertoefden er in dezelfde omgeving; wij ontmoetten grootendeels dezelfde personen, en, werd ons de Buitsche vriendschapskus ook al niet op het aangezicht gedrukt, menigeen ontving ons toch met een hartelijken handdruk, en begroette ons als oude bekenden. Nauwelijks konden wij het ons verbeelden, dat er vijf jaren verloopen waren, nu wij daar weer onze vergaderingen hielden in de vriendelijke, ook in die warme dagen frissche, zaal van den koopman F. M. Vietor, in de pause door dezelfde dames onthaald werden, en daarna een oogenblik in den prachtigen tuin ons verkwikten, - of nu wij op den Hemelvaartsmiddag in dezelfde kerk met de gemeente samen kwamen, en des Vrijdags onze bijeenkomsten besloten met een feestelijken maaltijd in hetzelfde schoone Bürgerpark, waar wij ook vóór vijf jaren zoo gezellig bijeen waren.

Even als de vorige maal was er ook nu voor de Afgevaardigden een gelegenheid opengesteld om aan den vóóravond der conferenties elkander te begroeten, om kennis te maken of te vernieuwen. Nauwelijks waren wij Maandag 27 Mei 's avonds te half acht te Bremen aangekomen, en hadden wij ons in de woning onzer gastheeren een weinig verfrischt, of wij begaven ons naar het oude, interessante woonhuis van Dr. Stoevesandt, die zijn zalen voor de ontvangst der zendingvrienden welwillend had opengesteld.

Daar bleek het ons, dat een tiental Duitsche genootschappen afgevaardigden hadden gezonden (1) terwijl ook

(1) De Broedergemeente, Basel, Barmen, Berlijn I en II, Bremen, Breklnm, Hermannsburg, Leipzig, Neukirchen).

28*