daarom niet behoeven herhaald te worden. Daarna wordt de meegebrachte, in water geweekte en gepelde rijst door de bezoekers overhandigd. Zij wordt onder de bezochten uitgedeeld. x )

Daar ik meen te mogen vooronderstellen, dat het den oningewijden Lezer uit het bovenstaande, door den inlandschen prediker geschrevene, nog niet heel duidelijk zijn zal, van welk soort van bondgenootschap hier eigenlijk sprake is, wil ik ter verklaring nog iets daaraan toevoegen. In Silindoeng, in de Tobalandschappen der hoogvlakte en in die rondom het Tobameer staan de bewoners van elke landstreek met die van een nog al ver verwijderde in een zeker verbond, dat men d j a n d j i of ook djandji na oesangan noemt. Gelijk deze laatste benaming (zie boven) aanduidt, zijn die bondgenootschappen van zeer ouden datum, zoodat er dan ook niemand meer te vinden is, die over het ontstaan daarvan eenige nadere inlichting kan geven. Ook weet niemand meer te zeggen, uit welke oorzaak de bewoners zijner landstreek nu juist met die der bepaalde verafgelegene dat verbond hebben gesloten. Familiebetrekkingen, waarop dat zou kunnen berusten, kan men niet meer aanwijzen. Sommigen meenen, dat hunne voorouders zich in zeer oude tijden met den stam, waarmede zij in het djandji-bondgenootschap staan, verzwagerd hebben, en dat verbond moet strekken, om die overoude familiebetrekking nog eenigszins te onderhouden. Hoogst waarschijnlijk is deze meening de

1) Deze gepelde en in water geweekte rijst wordt door de bezoekers in een platten schotel meegebracht. Van de bezochten neemt ieder er een greepje tusschen de vinger en duim van, om het zoo te verorberen. Het is een symbolische handeling, waardoor de bezoekers hun gebrek aan leeftocht en hunne behoefte aan den zegenenden invloed der zielen hunner bondgenooten te kennen geven.