vliegen verjager staakt zijn werk eerst, nadat men liet dorp uit is, en krijgt later een bijzonder aandeel van het ter begrafenis geslachte vee. Aan de weeklagenden reikt men, nadat zij uit het sterfhuis zij'n afgedaald, water in bamboekokers, om er hun aangezicht mede te wasschen.

Wordt er ter eere van den overledene iets geslacht, een buffel, een koe, een paard of een groot varken, dan wordt iemand van zijn naastbestaanden aangewezen, om het dier te slachten. Die persoon spreekt dan eerst een soort gebed uit, zeggende: „Gij, ontvloden ziel van N".N. ! Gij heb ons nu verlaten, hier is uw afscheidsmaal (of teeken van afscheid) tevens als kennisgeving aan hen, die tijdens uw leven uwe medevorsten waren. Uw afgescheiden ziel zegene ons en het van u ontwaakte (s umangot of beter simangot) bewerke ons, die gij verlaten hebt gezondheid, dat ons steeds het heldere (goede) geboren worde in de toekomst." *) Daarna slacht hij het stuk vee, ontleedt het en snijdt het in kleine stukjes. Tervolgens deelt hij het ingewand, het vleeseh en de

1) Met dit „gebed" voor oogen moet ik opmerken, dat de denkwijze van den Batak over zijne ziel zich niet dekt met hetgeen Br. A. C. Krujt in „Het Animisme" blz. 1 v.v. als algemeen Indonesisch beschrijft. De bidder zegt tot de afgestorven ziel: „bij uw leven", dus denkt bij aan niets anders dan aan hetgeen bij het leven in den doode woonde en hem nu verlaten heeft. De Batak denkt dus niet aan „eene ziel", die gedurende zijn leven in hem is, en een „andere ziel", die hem bij zijn sterven verlaat. Wel heeft ook hij twee verschillende woorden daarvoor, maar iedere Batak zal op de vraag: „wat is een begoe?" antwoorden: „Tondi ni na mate do i." Hij houdt het door beide woorden uitgedrukte begrip wel degelgk voor hetzelfde. Evenwel is er toch een verschil, en dit ligt daarin, dat de aan het lichaam gebondene ziel zich geheel anders in hare levensuitingen voordoet, dan diezelfde ziel, nu zij als een geheel zelfstandig wezen rondwaart. Meer kan ik er in een korte noot niet van zeggen, doch met het bovenstaande voor oogen betwijfel ik zeer, of het door Br. Kruijt geschrevene wel werkelijk de algemeen Indonesische denkwijze op dat punt weergeeft.