allen den aanblik van dat jeugdige viertal in 't wit gekleed. Voor de ouders Limburg, voor onzen Majoor en zijne vrouw, voor mij eene ure van dank aan God, dat wij onze kinderen nu zelf den Heer als hun Heiland en Zaligmaker zagen belijden. Door mij, ook door mijn kind werd mede een gemis gevoeld. O hoe goed zou het mijne vrouw gedaan hebben, haar jongste lieveling openlijk den Heer te zien belijden. Toch had ik weer een groot voorrecht, dat mijne oudste dochter er bij tegenwoordig kon zijn en die eene week later met haar voor het eerst tot 's Heilands disch kon naderen. En nu heb ik door die aanneming een avonduurtje vrij gekregen, doch mis mede de gezellige bespreking, die ik langen tijd met dat jeugdige drietal had. De Heer beware ze bij de goede belijdenis door haar afgelegd, die, ik weet dit, bij geen van drieën eene bloote formaliteit was.

Mevrouw Hiebink Rooker ging gedurende het verslagjaar weer onverdroten voort met hare handwerklessen en bespeelde geregeld het orgel. Wij zijn haar voor alles wat zij deed in het belang mijner gemeente zeer dankbaar. Moge ook haar arbeid gezegende vruchten dragen.

Mijn kinderkerk bloeide. Zelden had ik beneden 250 kinderen in de Maleische, en bij den onderwijzer in de Genootschapsschool beneden de 100 in de Alfoersche kinderkerk. Zeer zeker gaat veel van het zaad, daar uitgestrooid verloren, vooral in later jaren. Doch een arbeid onder biddend opzien tot den Heer aangevangen en voortgezet kan niet geheel vruchteloos zijn. Ik herinner me nog den tijd vóór mijne jongens in 1881 naar Holland gingen, dat ik vaak dankbaar was als ik met mijn drietal mee, een dertig kinderen telde. De Heer heeft mijn pogen gezegend, zoodat ik nu dat getal meer dan vertienvoudigd zie.