Een groot deel van de leerlingen der Meisjesschool, die nog beneden de 13 jaar zijn nemen deel aan de kinderkerk. Zij leeren een Hollandsch, de andere kinderen een Maleisch gezang.

Ook het aanwezen van die school en de voortdurende bloei dier schoone inrichting geeft stof tot verblijden. Mijn hart hangt aan die school. Gedurende 25 jaar was ik in 't bestuur en deelde in lief en leed. Het was mij dan ook eene eere en voorrecht, toen de uitnoodiging tot mij kwam om de feesttoespraak te houden op 1 Nov. 1906. Jammer, dat het feestprogramma met zooveel animo opgesteld, moest vervallen en al de toebereidselen, reeds gemaakt, tevergeefs waren. Toch mocht en kon de Directeur dier school niet anders handelen. Door ziekte en sterfgeval was de school te zwaar geteisterd. Moge God den Hr. Limburg en zijne Echtgenoote het voorrecht schenken nog vele jaren getuige te blijven van den bloei onzer school. En als de tijd daar is, dat hij zal aftreden om met de zijnen naar 't Vaderland terug te keeren, dan geve God ons in zijne plaats een man met dezelfde toewij ding en liefde, met de zelfde zelfopoffering als wij nu reeds zoo vele jaren bij hem vonden.

Mijne lessen aan de kweekelingen tot het inlandsch leeraarsambt gingen geregeld voort. Zelf behoefde ik gedurende het verslagjaar geen enkel uur te verzuimen wegens ongesteldheid. Een mijner beide inlandsche leeraars, die mede een deel der lessen geven, was gedurende eene week ongesteld, koorts. De gezondheidstoestand der kweekelingen was over 't algemeen zeer gunstig, alleen werden enkelen weer eenigen tijd geplaagd door beri-beri, gaf één bloed op, en was een ander kort voor de Kerstvacantie zwaar ziek. God richtte hem weder op, zoodat hij na de Kerstdagen, naar de ouderlijke woning kon terugkeeren.

14