Kumëlëmboeaï.

Door J. S. DE VRIES.

Wanneer wij omtrent het godsdienstig- en zedelijk leven der gemeenteleden in onzen werkkring getuigenis moeten afleggen, dan kunnen wij zeggen, dat wij vooruitgaan, hoewel zeer langzaam. Dit te mogen constateeren, verheugt ons ten zeerste en zeer zeker iederen vriend der Zending, dewijl dit een duidelijk bewijs is, dat wij niet te vergeefs arbeiden. Zoowel het godsdienstig- als zedelijk leven begint zich te ontwikkelen en wordt er met het oude gebroken. Veel is er, dat wij gaarne anders zouden wenschen, edoch ook het minder goede zal veranderen.

De opkomst bij de openbare godsdienstoefeningen bleef als andere jaren; hier was deze verblijdend, elders kon zij beter wezen. Was deze opkomst te Poopo in de laatste jaren bedroevend, ook in genoemde plaats is het bedehuis tegenwoordig vrij goed bezet en toont men meer een godsdienstig leven, al is het dan ook slechts uiterlijk. Waaraan deze verandering is toe te schrijven? Voorzeker voor een groot gedeelte, omdat in die gemeente een nieuw en ruimer kerkgebouw is opgericht. Al wat nieuw is trekt de Minahasser, voorwien het „ikoet ramei — met zijn velen iets doen", alles is. Wij keuren dit op godsdienstig gebied af, maar het heeft toch ook een goede zijde, aangezien wij dan personen ter kerke zien komen, die anders zelden het bedehuis bezoeken. Dezulken hooren dan weer eens een ernstig woord en wij laten niet na er op te wijzen, dat het