steeds een wapen bij zich hebben ; zij zou anders aanhoudend gekweld worden door booze geesten.

Eenige voorschriften betreffende hen die er vee op na houden.

52. Iemand die er karbouwen op nahoudt mag het atappen dak van zijn huis niet bevestigen met touw van doek (de harige vezels van den arenboom) gemaakt : zijn karlxmwen zullen dan steeds mager blijven.

53. Eene vrouw is het niet geoorloofd over het juk (dat karbouwen bij het ploegen aankrijgen) heen te stappen, want dan zullen de karbouwen weldra knobbels (daar waar het juk drukt) krijgen.

54. Men diene er voor te zorgen dat de veedrijverszweep niet verloren ga, want hij mocht dan eens verbrand worden en dit is niet goed; het vee zou dan aan blobok (een oogziekte) gaan lijden.

55. Het is een veehouder niet geoorloofd een këndi (watervat) niet een tjengger te bezitten: het vee zou dan steeds mager blijven.

Tjengger Het woord beteekent kam van

een haan, maar men gebruikt het ook om de versiering van een tuit aan een këndi aan te d"uiden; althans in het Këdirisehe. Ook gebruikt men het woord slomprettan (op een trompet gelijkend) hier voor. Volgens bijgaande teeiiening is de bedoeling duidelijk.

56. Wanneer het vee mager blijft moet men de toespijs (bij de rijst van den herdersjongen vermengen met een beetje mest van het hem toevertrouwde vee ; het vee zal er dan weldra flink uit gaan zien. (?)