129. Bij regen gepaard met onweer mogen herdersjongens niet klappen met hunne zweep; zij zouden daardoor den bliksem roepen.

130. Het is niet goed hout te hakken (boomen) op Vrijdag Lëgi omdat men dan te dicht bij 1 allerlei gevaren zou zij'n.

131. Ouders hebben er voor te zorgen dat zij hun kinderen, als ze nog klein zijn, geen kam in handen geven; zij zouden dan weinig tanden krijgen.

132. Wanneer men een gewasschen broek ergens in de zon hangt, mag men er niet onder door loopen; men zou dan aan belekkën (een oogziekte) gaan lijden.

133. Jonge meisjes mogen niet loopende gaan eten, zij zouden later een ondeugenden man krijgen.

134. Op Vrijdag Païng is het niet goed het vee te laten werken ; het zou dan niet dik kunnen worden.

135. Wanneer men olie zal koken uit kokosnoten en er is juist een stergeval in de desa, dan doet men beter om zijn werk uit te stellen, daar de olie er niet uit zou willen.

In nauw verband met bovenstaand staat het geloof dat men hecht aan geluiden van sommige vogels.

136. Waneer teil tijde van het gebed bij zonsondergang (Mahrib) ergens een haan kraait is dit een teeken dat daar niet ver vandaan een maagd zwanger is.

137. Als een kip niet nog jonge kuikens gaat vechten met een andere kip, wil dit zeggen dat er een gast op komst is.

138. Wanneer een toho = naam van een vogel die wel wat op een kraai gelijkt maar kleiner is en een grijzen snavel heeft) 's nachts geluid geeft en tegelijk dwars over een desa vliegt [&&>•?<

is dit een bewijs dat er in de desa iemand zwaar ziek is.