de Toradja's ontvangen. Dit feit bracht aan het licht, dat de Possoërs in de nieuw aangekomenen dadelijk vrienden erkenden, omdat ze behoorden tot ons clubje, dat hun van Gods groote liefde in Christus vertelt, en die liefde, zij het ook met zeer veel tekortkomingen, in praktijk tracht te brengen.

Diezelfde genegenheid voor onze personen kwam ook bij eene andere gelegenheid aan het licht, en ik wil U daarvan vertellen, omdat deze genegenheid moet medewerken om de menschen tot God te brengen.

Het was dan in Juli van dit jaar een zeer onrustige tijd. De Berg-toradja's, onder wie voornamelijk de stam der To Napoe, gaven duidelijk blijken van kwaadwilligheid, en zij deden zulks waarschijnlijk op last van het hoofd van Sigi, die om verschillende redenen in geen goede verstandhouding staat tot het Gouvernement. Eindelijk uitte deze kwaadwilligheid zich openlijk in den moord van twee Gouvernementsonderdanen te Tambarana, eene plaats enkelen uren roeiens van Posso. A T iemand wist natuurlijk of het hierbij blijven zou, en allen waren daarom op hun hoede. Ook wij want, mogen de Possoërs onder wie wij werken, onderscheid leeren maken tusschen dienaren van het Gouvernement en dienaren van de Zending, de Bergtoradja's weten nog weinig van dit verschil, en zij zoeken slachtoffers het eerst, waar zij die het gemakkelijkst krijgen kunnen. Een onbeschermde zendingpost in het binnenland is dan het eerst aan de beurt.

Toen nu de eerste schrik door het gebeurde te Tambarana voorbij was, kregen Br. Hofman en ik, die juist te Panta waren, het bericht dat onze post te Koekoe, die het verst het binnenland in ligt, door een troep To Napoe bedreigd werd. Wij maakten ons dadelijk gereed daar heen te gaan (van Panta naar Koekoe is eene wandeling van twee dagen),