maar wij waren nu ook ongerust over onzen post Boejoembajaoe, die evenzeer overvallen kon worden. Wij moesten ons dus eerst zekerheid verschaffen omtrent dit filiaal.

Het trof juist dat eenige Possosche hoofden, onder wie ook het hoofd van Boejoembajaoe, te Panta waren. Dezen riepen wij eerst in allerijl bijeen, om onder „voorzitterschap" van Papa i Woente, die iu zijn drift verzekerde, dat indien de To Napoe werkelijk eene poging hadden gedaan om de post te Koekoe af te loopen, hij de To Napoe, die zich achter Mapane bevonden, en die verklaard hadden onzijdig te zijn, zou aanvallen, want dan zou gebleken zijn, dat al hunne verzekeringen van onzijdigheid onwaar waren.

Toen ik wat stilte had gekregen, zei ik: „Ik maak mij nu alleen bezorgd over den goeroe van Boejoembajaoe, omdat wij niet naar twee plaatsen tegelijk kunnen gaan. Daarom wilde ik u vragen: als den goeroe van Boejoembajaoe gevaar bedreigt, zult ge hem dan aan zichzelf overlaten?" En toen riepen allen zonder aarzelen: „Als men den goeroe van Boejoembajaoe of van Panta kwaad doet, heeft men ons kwaad gedaan." Wij spraken nu af, dat als de post op eerstgenoemde plaats bedreigd werd, de onderwijzersfamilie zich in het dorp zou terugtrekken, totdat er hulp kwam van Posso. Dat de Possoërs zoo geheel op onze hand zijn, en hiervoor openlijk uitkomen, is zeker ook eene reden, waarom de Berg-toradja's ons met rust hebben gelaten. Want ook het bericht van het gevaar, dat de post te Koekoe dreigde, bleek voorbarig te zijn, want voordat wij van Panta waren weggegaan, kwamen boodschappers ons de tijding brengen, dat de gevreesde troep To Napoe was afgetrokken.

Zes jaren geleden stonden de Possoërs anders tegenover ons. Toen kwam een groote schaar Loewoeërs naar Posso; men meende, dat zij ons kwamen wegjagen; de menschen