mag" geconstateerd worden, dat onze Soendaneesche Christenen in vrede leven met hunne Mohammedaansche gebuïen, en dat door menig feit bewezen wordt dat het „zuurdeeg" des Evangelies weldadig inwerkt op onze omgeving. Oprecht te betreuren is het echter, dat de Zending niet wat vroeger haar weldadigen invloed heeft doen gelden, toen in zoo menige streek van West-Java nog over besproeibare akkers kon beschikt worden. Ook voor ons was dat in 1877 niet meer mogelijk. Met den landbouw, ook hier van den regenval afhankelijk, moest al dadelijk getracht worden onze Christenen te ontwennen aan dien zoo algemeen voorkomenden, demoraliseerenden lediggang gedurende de regenlooze maanden. Allereerst werd eene steen- en ook een pannenbakkerij opgericht, benevens eene timmerwerkplaats voor onze grootste schooljongens. Mijne vrouw opende een leer-cursus voor vrouwelijke handwerken en het mocht haar gelukken eenige vrouwen en meisjes te voorzien van voldoend betaald naai-, haak- en weefwerk. De natuurlijk niet hooge winsten van een en ander kwamen in de kas der gemeente tot aankoop van bouwgronden en woonerven.

Zeer welkom was ons daarbij de financiëele steun onzer vrienden in Nederland, van wie met dankbaarheid genoemd moeten worden de „Dameskrans Tryfena" in den Haag en „Het Mosterdzaad" te Zutphen.

Het totaal der uit Nederland en Indië ontvangen gelden bedroeg ± ƒ 1400.—, waarvan reeds ± ƒ 1200.—- vrijwillig door onze Soendaneesche gemeente werd teruggestort in de kas der N.Z.V. Stellig zou reeds alles naar Nederland zijn teruggevloeid, had die rampzalige oorlog ook niet onze gemeente in velerlei bemoeilijkt.

Dit vooral stoffelijk deel der geschiedenis van dezen post wordt hier alleen gereleveerd ter toelichting van de reden waarom ons toenmalig Hoofdbestuur, vooral bestaande uit praktische zaken-mannen, meermalen de vrees uitsprak, dat men vooral in Indië zou gaan veronderstellen, dat de genoemde industrieën zouden worden beoefend ten voordeele van de zendelingsfamilie persoonlijk. Doch ook ter meerdere zekerheid van het gemeentelijk grondbezit achtte ons Hoofdbestuur het gewenscht, dat deze Soendaneesche