Daarom verzekerde de Resident, dat het bezitsrecht der Soendaneesche Christen-Gemeente op hare gronden gehandhaafd zal blijven, zoolang de Gemeente zal voldoen aan de op dat bezit rustende bepalingen. Ter voorkoming van moeilijkheden raadde de Resident nog aan om bij elke vijfjaarlijksche verdeeling van de gemeente-gronden, aan ieder aandeelhouder uit te reiken een geschrift waarin vermeld worden de rechten en plichten van den wettigen gebruiker.

En alzoo werden — Gode zij dank! — beëindigd de moeilijkheden, welke gedurende bijna 40 jaren moesten worden gedragen en overwonnen; en veroorloof ik mij de vrijheid, inzonderheid voor de zendelingen op Java, het volgende op te merken:

i°. Een Inlandsche Christen-Gemeente, ontstaan door den arbeid der Christen-Zending, of langs anderen weg, behoeft als zedelijk lichaam, geen erkenning als zoodanig door den Staat; haar bestaan is haar rechtsgrond.

2°. Bestaat eene Christen-Gemeente uitsluitend uit Inlanders, dan gelden voor haar alk rechten en plichten, welke gelden voor alle gewone Inlandsche gemeenschappen.

3 0 . Gemengde zendingsgemeenten, d.w.z. Inlandsche Christen-Gemeenten, waartoe ook behooren Europeanen, Chineezen en andere niet-Inlanders, kunnen het i n 1 a n d s c h bezitsrechts op bouwgronden niet verkrijgen, maar behoeven eene speciale erkenning door den Staat; doch met welke erkenning die geheele gemeente — inzake grondbezit — onderworpen is aan de voor Europeanen geldende bepalingen op het grondbezit.

Zooals b.v. ook de genoemde Christen-Gemeente te Patekwan aan die wetten onderworpen is door haar rechtstitel, welken zij behoefde om hypothecair verband te kunnen verkrijgen op hare kerk en schoolgebouwen.

Ik kan en mag ook dit schrijven niet eindigen zonder den hartewensch uit te spreken het nog te mogen beleven, dat ons vrijheid-lievend Nederland het mogelijk make dat alle bewoners onzer schoone Koloniën metterdaad zullen kunnen genieten van de vrijheid van belijden, bij Art. 119 R.R. aan allen verzekerd.

Tjiderès, Aug. 1920.