waarop hij den 28sten Jan. j.1. met lof tot doctor in de taal- en letterkunde van den Oost-Indischen Archipel promoveerde.

De titel van het boek is te bescheiden. Men verwacht niet anders dan „inleiding, vertaling en aanteekeningen", zooals de ondertitel luidt, op een oud Javaansch geschrift. In werkelijkheid wordt hier veel meer gegeven en het is daarom dat ik met nadruk op dit boek wil wijzen, dat van belang is voor een ieder, die zich op de hoogte wil stellen van het Indonesisch geestesleven. Het heeft nu den schijn alsof het alleen van beteekenis is voor taalkundigen. En dit is toch jammer. Jammer voor den schrijver, maar nog meer voor hen, die in Indië belang stellen, doch geen Indonesische taal beoefenen en dus op den titel afgaande dit boek als speciaal-philologisch terzijde zouden willen leggen.

Een „primbon" is een verzameling aanteekeningen (bl. 65 v.), die verschillen naar gelang van den aard der belangstelling van den Javaan, die, het schrijven meester, hetgeen voor hem van belang is opschrijft. Zij kan dus een zeer uiteenloopenden inhoud hebben. In den regel bevat zij varia op het gebied van magie, volksgeloof en mystiek.

De primbon, waarvan ons hier een vertaling wordt aangeboden, is een verzameling aanteekeningen, die zich bewegen op het terrein van Javaansche mystiek en magie. De eerste bibliothecaris der Leidsche bibliotheek, Merula, verwierf haar in Nov. 1597 van den Amsterdamschen koopman Van Duimen. Als inhoud vermoedde men: Chineesche wetten, den Koran of iets anders. By zijn opname in de Bibliotheek bestond het geschrift nog uit 75 lontarbladen, aan weerszijden beschreven. Later zijn de eerste 14 bladen verloren gegaan, zoodat het nu zoowel abrupt begint als abrupt eindigt. Als men nu eenig besef van vertalen heeft en dan kennis neemt van den zeer verwarden en abrupten inhoud van het geschrift, dan komt men tot de conclusie, dat de vertaling op zichzelve reeds een geweldige inspanning en een groote kennis van het Javaansch moet vereischt hebben.

Maar het belang van het proefschrift, ligt nog meer in de inleiding die op deze primbon gegeven wordt. Als, met nog een ander geschrift, het eenige letterkundige getuigenis in het Javaansch, dat wij uit de 16e eeuw bezitten, heeft zij recht op bijzondere belangstelling. Maar nu heeft de heer Kraemer haar ook gesteld in het kader van het Indonesisch geestesleven uit dien tijd. En dit is wel» de grootste verdienste van dit proefschrift, dat volgens den promotor, prof. Snouck Hurgronje, een bezonnenheid van oordeel aan den dag legt als slechts zelden in een proefschrift wordt aangetroffen.

Zooals bekend is, is het Mohammedanisme van Malaka en Noord-