Sumatra uit op Java gekomen. Na de verovering van Malaka in 151! door de Portugeezen, werd Atjeh het brandpunt van den Islam. Langs dit station werden nu de geestelijke goederen naar Java geïmporteerd. Het zijn vooral drie mannen geweest, die op NoordSumatra en Java grooten invloed hebben gehad: de twee mystieke theologen Hamzah en Shams Al-Din en hun bestrijder, de orthodoxe Al-Raniri.

Met deze drie mannen worden wij nu eerst door Dr. Kraemer in kennis gebracht. Hij noemt hunne geschriften, bespreekt ze in het kort, maar wat vooral van belang is, hij teekent ons hun stelsel. Daarbij treft ons dat de Maleier Hamzah echt Islamietische mystiek brengt, ontleend aan de school van Ibn Arabi, bij wien de gedachte van de wezenseenheid van het goddelijke en het natuurlijke, naar mystieken trant, naar voren treedt. Hamzah wordt ons geteekend als een theosophisch mysticus, maar met een sterk ethischen inslag, ontleend aan de oude, theïstisch gekleurde vertrouwens- en liefdesmystiek van den ouden Islam. Ook bij Shams Al-Din draait alles om de opvatting, dat alleen het Zijn is en dat alle andere zijn, ook het menschelijke, slechts schijn en naam is: beelden van kiem en boom, zee en golf, edelsteen en glans keeren telkens weer.

Deze pantheïstische mystiek, die in strijd is met den deïstisch georiënteerden Islam, wordt nu door Al-Raniri rusteloos bestreden. Maar in zijne bestrijding toont zij duidelijk niet ontkomen te zijn aan de zuiging, die er uitging van het Neo-Platonisch gekleurde Aristotelisme en het astrologische wereldbeeld, waarvan de Islam zich als vorm bediende. De Indonesische Islam toont een sterk nïagico-mystische neiging, een werken met begrippen en getallen, een terugdringen van het historische.

Java nu was in 1597 wat het binnenland betreft nog overwegend Hindoesch. In de zeventiende eeuw heeft het verdringingsproces plaats van het Javaansche Hindoeïsme door den Islam; een proces van twee met elkaar zich vermengende, scheidende en weer elkaar ontmoetende stroomen, in steeds herhaalde beweging. Dit vornit den aard der Javaansche godsdienstige literatuur. Daarin treffen wij aan een vermenging van mystiek, magie en magico-mysticisme, waarvan ons een uitvoerige schets gegeven wordt. De mystieke identificatie van den mensch en alle dingen met het goddelijke verwordt in de meeste gevallen tot magische identificatie, d.w.z. niet het hoogste goed, maar de hoogste macht wordt gezocht. En vaak vloeien beide dooreen. Dit Javaansche denken noemt Kraemer verward, chaotisch, caricaturaal, een verzande uitlooper van de Mohammedaansche en Indische mystiek. Het is niet een groei-proces, en niet een degeneratie-proces, maar bij den Javaan hebben de