voor zichzelf op te eischen, wat een ander toekomt, voor Indië te vragen wat Nederland noodig heeft, „het brood van de kinderen te nemen en den hondekens voor te werpen". Zoovelen voeden nog de meening, dat de zending komt halen, eischen en nemen, terwijl toch inderdaad de bedoeling een geheel andere is. Misschien hebben de zendingscorporaties daaraan schuld dat dit niet beter bekend werd, en zeer zeker zijn de zendingsdirectoren in gebreke gebleven, als zij dit punt niet nadrukkelijk hebben ter sprake gebracht in de vergaderingen. Dit oordeel treft dus ook mij; een reden te meer om met groote bescheidenheid in uw midden het woord te voeren. Maar deze betuiging mag mij intusschen natuurlijk niet verhinderen, om tegenover de meerling: de zending komt om te halen, weloverwogen en luide te verzekeren, de zending heeft Wat te brengen. De zending leeft niet van het halen, maar van het geven. Het valt inderdaad te betreuren, dat de zendingsmenschen in engeren zin dit nog niet ondubbelzinnig waar hebben gemaakt en dat de zendingsbesturen nog niet ernstig hebben overwogen, of wellicht de tijd is aangebroken dat door minstens twee of drie zendingspredikanten de zegeningen der zending moet worden uitgedragen in het vaderland. Veel te veel blijft in de archieven en bibliotheken besloten, wat een algemeen bezit der gemeente behoorde te worden. „Gij hebt, maar Gij geeft niet", zou een zeer billijk verwijt zijn, als ook de zending niet evenals de predikant woonde in een steenachtig dal van zorgen, een dal, dit mag ik er dunkt me nu dadelijk wel bijvoegen, waar zij telkens bovenuit kan stijgen door haren arbeid en waaruit zij anderen op wil voeren naar wijder horizont.

Hoe getrouw een zendeling ook zijn plicht wil doen ter plaatse waar hij gesteld werd, hij is opgenomen in een groote beweging en iets van Von Zinzendorf, die verklaarde: „Mijn parochie is de wereld", blijft altijd in hem. Dat is een groot voordeel. Het gevaar is immers lang niet denkbeeldig, dat wij predikanten, vooral ten platten lande, ons al te zeer vast zetten in eigen kleinen kring, al te gedetailleerd de verhoudingen onderzoeken en daardoor den vrijen vleugelslag des geestes gaan verliezen. De gedachten blijven zich