de lijn gebruikt, zij is door jouw schuld afgebroken, je moet nu maar uitgaan om de vezels voor een andere lijn te zoeken".

„Maar Tefa, het gaat weer zoo regenen, en het gaat weer zoo waaien, laat mij nog twee nachten wachten, den morgen daarop zal ik gaan".

En dien morgen ging Neno ook, maar niet om de vezels te halen, hij ging weer naar den Kabesak-boom, aan den voet van den heuvel, waar Mevrouw Krokodil op hem wachtte.

Weer gingen zij samen de rivier in, hij op haar rug, en nog lag de reuzengroote krokodil voor de poort op de wacht, keek hij weer glurend met zijne eene oog en sloeg weer met zijn staart.

Misschien was het wel een andere waker, maar dan was hij even' groot en sterk.

Toen Neno bij den Koning kwam, zag hij, dat de wangen en de keel niet meer opgezet waren.

„Ja, Heer Koning, hoe gaat het nu metU?"

„O, ik voel mij nu al beter, ik kan al weer eten, ik heb vanmorgen een heel varken opgegeten. Omdat ge mij geholpen hebt, vindt ge het misschien wel goed, dat ik je met karbouwen betaal?"

„O, Heer Koning, in ons dorp zijn geen karbouwen, ik hoop, dat de liefde van Heer Koning mij karbouwen zal schenken".

„Ga dan weer naar je dorp terug, maak een groote omheining".

„Als je te lui bent, om een omheining te maken, kun je ook takjes en afgeplukte bladeren zoo leggen, alsof je een omheining maakt en je moet ook een deur maken door aan de kanten bamboe te plaatsen".

„Als je klaar bent, zal ik over drie dagen de karbouwen zenden".

„Wanneer de karbouwen aankomen, moet ge bij de deur de wacht houden, met een versch ei in de hand. De laatste karbouw, een groote stier, moet ge met het ei recht tusschen zijn hoornen gooien, als je ziet, dat hij er ook in wil gaan, opdat hij huiswaarts keere".

Mevrouw Krokodil bracht hem terug, naar den Kasebakboom.