monotheïsme niet ontkend worden. De Poeang Matoea, schepper van hemel en aarde, regeert en bestuurt het heelal, en heeft tot zijn beschikking een heirleger van lagere goden, dewata's. Dezen brengen de wenschen der bevolking aan den Poeang Matoea over. Bij offerfeesten wordt dan ook eerst aan den Poeang Matoea, daarna aan de andere dewata's geofferd.

Het geloof aan een leven hiernamaals bestaat bij de Toradja's. De geest van den doode verlaat het lijk uit het hoofd en begeeft zich naar kampong Poeja, waar hij weer sawahs bewerkt en karbouwen houdt. Een bestaan zonder sawahs en karbouwen is ondenkbaar.

Bij de offerfeesten (kande dewata) gaat de tomenawa voor en draagt het offer op. Al naar gelang van de beteekenis van het offerfeest worden een of meer karbouwen, dan wel varkens geslacht. Bij oogstfeesten bijvoorbeeld worden alleen varkens geslacht; bij andere ma'boegi, maro, enz., ook karbouwen. Bij doodenfeesten wordt echter nimmer-aan de dewata's geofferd. De lijkenlucht maakt het offer onwelriekend, en dus ongevallig.

Een bepaalde h e 1 kennen de Toradja's niet. Groote misdadigers kunnen na hun dood kampong Poeja niet binnentreden, en hun geest blijft tot schrik en nadeel der bevolking rondzwerven. In kampong Poeja is namelijk een benteng, waarin de soeroega boelawan (gouden huis) staat. De poort van de Soeroega boelawan is zoo klein, dat slechts één geest tegelijk binnen kan komen; nadert de geest van een misdadiger, dan wordt de poort gesloten. Als poortwachter doet dienst de geest van een buitengewoon goed man; deze poortwachter wordt Pong Lalondong pololondong genoemd.

Verder hecht de Toradja sterk aan het Godsoordeel, waaraan hij zich onvoorwaardelijk onderwerpt. Niet te ontwarren schuldkwesties worden door een hanengevecht beslist. Ook bij het ten strijde trekken werd het godsoordeel ingeroepen. Een stuk rietstengel werd in tweeën gespleten, en onder het aanroepen van Poeang Matoea en de dewata 's door den tomenawa omhoog geworpen. Al naar gelang nu