van de gunstige of ongunstige ligging werd al dan niet tot den strijd besloten. In het laatste geval werd deze uitgesteld tot tijd en wijle de goden zich met den strijd vereenigen konden.

Ook kent de Toradja den eed. Hierbij is hij echter zuiver passief. De eedsaflegging bestaat uit een vervloeking, zoo de beëedigde onwaarheid gesproken mocht hebben. De tomenawa plant namelijk 7 levende takjes en 7 doode takjes voor den te beëedigen Toradja in den grond, waarna hij de dewata's aanroept; daarna zegt hij: „Moge uw leven, dat van uwe vrouw en kinderen tot in der eeuwigheid verdorren, evenals deze 7 (doode) takjes, zoo ook uw sawahs en karbouwen, wanneer gij onwaarheid gesproken hebt; en moge uw leven, en dat van uwe vrouw en kinderen bloeien zooals deze 7 (levende) takjes, zoo ook uwe sawahs en karbouwen, wanneer gij waarheid gesproken hebt".

Het getal zeven speelt een groote rol in 't leven der Toradja's. Zoo hadden, als reeds gezegd is, de hemelvorsten telkens zeven kinderen.Verder kent de Toradja zeven hemelen, terwijl ook de aarde in zeven lagen is verdeeld. Op de bovenste laag wonen de menschen, op de andere de duivels, waarmee de mensch echter geen aanraking heeft. Verder bestaan er 7777 adat-bepalingen.

De Toradja is goedaardig van aard, goedlachs en weinig vechtlustig. Tot vertwijfeling gebracht is hij echter dapper tot in het roekelooze toe. Feestvieren is zijn grootste genoegen, en talloos zijn dan ook de motieven door hem aangegrepen om aan zijn lust tot feestvieren en dobbelen te voldoen. Dobbelen was een kanker in het leven van den Toradja; zijn kinderen en zijn eigen leven zette hij op 't spel. Na onze bestuursinmenging is hieraan echter paal en perk gesteld. Bij alle feesten vormt het eten den hoofdschotel. Al naar gelang van de maatschappelijke positie van den feestgever wordt een grooter of kleiner aantal karbouwen, varkens, kippen en honden geslacht. Het slachten van honden gebeurt echter slechts bij sommige feesten, zooals bijvoorbeeld het inwijden van een nieuw huis. Ook is het eten van hondenvleesch niet algemeen verbreid; slaven en slavinnen moesten daarvan nuttigen.