Nederlandsche onderwijzers zal zijn om zich in grooten getale aan te bieden voor Ned.-Indië, maar de behoefte aan Holl. Inl. onderwijs is zóó groot, dat men die bevredigd wil zien, langs eiken weg.

III. VROUWENBEWEGING.

Een medewerker te Buitenzorg van de „Kaoem-Moeda" geeft in een der Dec.-nummers van dat blad, naar aanleiding van een ongelukkig huwelijk den raad aan ouders om hunne dochter niet uit te huwelijken aan een man voor wien zij geen liefde gevoelt.

In „Sinar Hindia" van 7 Dec. 1920 betoogt vrouwe Djoeinah, in verband met den moeilijken strijd, welken men tegen de zondige kapitalisten te voeren heeft, de wensohelijkheid, dat niet alleen de mannen, maar ook de vrouwen aan dien strijd mededoen. Ze meent dat het socialistisch doel beter zou kunnen worden bereikt door gezamenlijke actie.

De vrouwen zouden moeten worden geleid door hare ontwikkelde zusters en dezen moeten daartoe in de gelegenheid worden gesteld door de mannen, door haar meer vrijheid te geven.

In „Tjaja Soematra" van 16 Nov. 1920 komt Belalaï op voor de rechten van d^p- Minangkabauwsche m e i s j es. Wel kan hij het huwelijk van de KotaGedangsche Daina met een Javaanschen postbeambte, waar reeds vroeger over geschreven is, niet goedkeuren, daar het meisje tegen den wil van hare ouders en familieoudsten handelde en de adatwetten overtrad, maar bijna geen enkele streek in de Minangkabau telt zooveel ontwikkelde meisjes als Kota Gedang; velen bezochten M.U.L.O., kweekschool of H.I.S. Die meisjes voelen als verdrukking het gemis aan vrijheid wat de mannenkeuze betreft en de gedachte is onder haar reeds opgekomen om een groote meeting van vrouwen en mannen te beleggen, teneinde hare grieven in het openbaar te kunnen uiten.

Waarom kunnen de mannen w e 1 ongestraft huwen met