De houding der Anglicaansche bisschoppen tegenover de zending. — Verschenen is het rapport van de tienjaarlijksche conferentie van Anglicaansche bisschoppen, het vorig jaar in het Lambeth-Palace te Londen gehouden. De vergadering telde een 250-tal deelnemers, bisschoppen uit Engeland zoowel als de Vereenigde Staten, uit de Koloniën en van de zendingsvelden. In een nota, waarin de Anglicaansche geestelijkheid haar meening zegt over vele belangrijke vraagstukken, vindt men alleen groote lijnen uitgestippeld.

Ons bepalende tot wat het rapport over de zending geeft, zijn het in het bizonder de supranationaliteit der zending en het streven naar kerk-eenheid, die hierin onze aandacht trekken. De vraag naar de houding, die de Engelsche Christenheid zal aannemen ten opzichte van het feit, dat de Duitschers, die zelf geen koloniën mfeer hebben, van de meeste hunner zendingsvelden zijn verdreven, is nog steeds actueel. En veel ook hangt er af van de voorwaarden, die de Anglicaansche kerk meent te moeten verbinden aan het tot stand komen van kerkelijke eenheid, waarnaar öp vele zendingsvelden het verlangen levendig is geworden.

Allereerst dus het beginsel der supranationaliteit. Citeeren wij enkele zinsneden, die het standpunt der Engelsche kerk in hoofdzaak weergeven: „De Duitsche zendelingen zijn van vele terreinen verbannen, tot het vertrouwen weer hersteld is. Wij kunnen geen oordeel uitspreken over de eventueele noodzakelijkheid van dezen maatregel; maar wij betreuren diep het verlies, dat de zaak der zending is toegebracht door hun verwijdering van de velden, waar zij arbeidden, en de geestelijke schade zoowel voor hen als voor de menschheid in het algemeen, die hun gedwongen verwijdering van een zoo groot deel van hun arbeid tot gevolg moet hebben. Wij rekenen het zoowel onszelf als hun ten plicht de oorzaken van het wantrouwen te helpen wegruimen, waaruit die verbanningsmaatregel is voortgesproten. Wij kunnen niet nalaten er de aandacht op te vestigen, dat de Britsche regeeringsmaatregelen een nadeeligen invloed kunnen oefenen op andere regeeringen, weshalve wij ons bij genoemde maatregelen slechts kunnen neerleggen, wanneer zij van