Christelijke boeken in stukken, goot er petroleum op en stak het in brand. Ik was overtuigd, dat dit een valsche godsdienst was en dat ik alles moest doen, wat in mijn vermogen lag om dien uit te roeien. Ik hield vast aan mijn eigen godsdienst, zonder daar vrede of verzadiging bij te vinden, al volbracht ik ook met de meeste nauwgezetheid alle voorschriften en vormen daarvan. Zoo kwam de gedachte bij mij op om zelfmoord te plegen. Drie dagen nadat ik dezen bijbel verbrand had, werd ik om drie uur 's morgens wakker, nam mijn bad en zeide: „O God, wanneer er een God is, toon mij den rechten weg, of anders zal ik mijzelven dooden". Het was mijn voornemen, wanneer er geen antwoord kwam, mijn hoofd op de rails van den trein te leggen, wanneer de trein van 5 uur voorbijkwam. Wanneer ik in dit leven geen vrede kon vinden, meende ik dien in een ander leven te moeten zoeken. Ik bad en bad, maar ontving geen antwoord. Ik bad nog een halfuur langer, hopende vrede te ontvangen. Om halfvijf zag ik iets waaromtrent ik mij tevoren geenerlei voorstelling had kunnen maken. In de kamer, waarin ik biddende was, zag ik een groot licht, zoodat ik meende, dat de' kamer in brand stond. Ik keek r-ond, maar vond niets bijzonders. Toen kwam de gedachte, dat dit het antwoord kon zijn, dat God mij zond. Toen, terwijl ik bad en in het licht keek, zag ik de gedaante van den Heer Jezus Christus. Deze gedaante straalde van glorie en liefde. Was het een of andere Hindoe-incarnatie geweest, zoo zou ik mij aanstonds daarvoor ter aarde nedergeworpen hebben. Maar het was de Heer Jezus Christus, dien ik enkele dagen tevoren nog beleedigd had. Ik gevoelde, dat zulk een gezicht niet uit mijn eigen verbeelding kon voortkomen. Toen hoorde ik een stem, die tot mij zeide in het Hindoestansch: „Hoelang zult gij mij vervolgen ? Ik ben gekomen om U te behouden; gij hebt gebeden om den rechten weg te kennen; waaróm gaat gij hem niet?" Toen kwam de gedachte tot mij : „Jezus Christus is niet dood en Hij leeft en dit moet Hijzelf zijn." Toen viel ik neder aan zijne voeten en ontving dezen wonderlijken vrede, dien ik nergens anders ontvangen kon. Dit was de blijdschap, die ik begeerde. Toen ik opstond, was de verschijning verdwenen, maar de vrede en de blijdschap zijn