werken". Maar wij menschen van nu, als de Joden van vroeger, dan vooral vragende, als wij iets niet willen weten, zijn met zulk een antwoord niet tevreden gesteld. Het werk Gods werken? Maar wat moeten wij dan doèn? En waar te beginnen? En op welke wijze? En waarom juist dat en daar en zóó? Aan vragen geen gebrek! Aan antwoorden evenmin ! „Het werk Gods werken", zegt de een, „is aan eigen zaligheid arbeiden", „is zich onbesmet van de wereld bewaren", is „jagen naar het wit onzer roeping! naar den prijs der volmaaktheid". „Het werk Gods werken", meent een an,der, „is instrument in dienst der gerechtigheid zijn, is licht brengen in duisternis, warmte in kilheid, hoop in vertwijfeling, blijdschap in droefenis, sterkte in zwakheid, leven in wat aan het wegsterven is". Hoog boven de stemmen der eenzijdigheid uit wordt echter nog een ander antwoord gehoord. „Dit is het werk Gods, dat gij gelooft in Hem, dien Hij gezonden heeft". Wie zich over deze ijitspraak nog nooit heeft verwonderd, heeft ze toch wel als een vromen klank over zich heen laten golven. Het werk Gods doen, zou gelooven zijn? Hoe paradoxaal! Wie toch kan iets aannemen, als God het niet schenkt. Bestaat Zijn werk doen dan hierin, dat wij van Hem ontvangen? En dan antwoord ik: „Ja". In een brief aan Charlotte de Eaval, de Coligny's eerste vrouw, schrijft Calvijn, één van hen, die meer dan de meesten heeft gearbeid, dit zeldzaam mooie woord: „De grootste activiteit bestaat hierin, dat wij ons door God laten leiden". De aarde geeft vanzelf haar gewas, omdat de zon haar bestraalt. Onze vruchtbaarste daden zijn de onze niet, God deed ze in ons. Onze tijd staat in het teelten der actie, vaak van een actie ter wille der actie. Ook het Christendom onderging den invloed van dien geest. Het schouwende leven, in de middeleeuwen zooveel nobelen zielen tot een verzoeking geworden, heeft maar weinig bekoring voor het tegenwoordig geslacht. Allerwegen klinkt daarom de vraag ook van hen, die gelooven: Wat móeten, wat kunnen, wat zullen wij doèn ? En God zegt: „gelooven". Dat eene is noodig, dat ééne is genoeg". Eaat uw doen eerst maar zijn laten. Zit eerst maar eens neder. Wordt eerst maar eens stil. „Want Mijn werk doen is aangedaan worden met kracht uit den Hooge,