de in beginsel overwonnen wereld herovert. Voor de Zending iets doen, is uit deze gedachtensfeer leven en z;ooals vanzelf dan spreekt, uit deze gedachtensfeer werken, werken ook in de school. Ook daarin geen religie plus missie, maar religie dus missie, niet kunstmatig, maar spontaan, niet uit plicht, maar uit aandrift. Dan komt de school evenwel in conflict met de paedagogiek, haar van het rationalisme, zonder of met bijbelteksten, overgeleverd. Mag ik U de stellingen herinneren, die voor haar tot axioma's zijn geworden? „Ga uit van het eenvoudige, het concrete, het nabije, het bekende". En nu wil de school de kinderen onthalen niet op anecdoten van een H ottentotten jongetje, die als een Boeddhistische bidmachine wat onbegrepen woorden dag in, dag uit repeteerde en zoo een hartje verkreeg, witter dan wol ,van een Papoea-meisje, dat als een Christelijk draaiorgel Sankeyliedjes deed hooren en zóó velen bekeerde — de jeugd heeft geen behoefte aan een God, die mirakeltjes vertoont, maar aan een God, die wonderen doet — zij wil aan jongens en meisjes, wier horizont niet meer omsluit dan hun straat, dan hun dorp, aardsch van de aarde, zoolang hun maaltijd en hun slaap maar in orde zijn; zich over weinig bekommerende; alleen nog maar aanziende, wat vóór oogen is en vast overtuigd, dat hun allerbelangrijkst „ikje" het middelpunt vormt van het heelal; gaan spreken over geestelijke herwinning der wereld; over zich met al wat men heeft en al wat men is, in dienst willen stellen van een groote idee, over zijn gezondheid opofferen, zijn intelligentie begraven, een leven van ontberingen leiden, huiselijkheid missen, zijn kleinen op jeugdigen leeftijd voor hun opvoeding den vreemde inzenden, waar geen moederoog over hen waakt, waar geen vaderhart voor hen klopt! Is dat niet absurd ! De in ons land gebruikelijke studieboeken zijn bij de wetenschap zeer vaak een kwarteeuw ten achter, die der paedagogiek gewoonlijk nog meer. Alle bezwaren, die volgens de gangbare theorieën het zendingsonderwijs drukken, moeten ook dienen om te bewijzen, hoe dwaas het toch wel is met kinderen te spreken over den Onkenbare, Die aan tijd, noch plaats is gebonden. Dat moet immers uitloopen, zegt men, op de reinste woordkram,erij, of om de taal van