dorp. Onderwijs in de zending is, meen ik, een uitnemend geneesmiddel tegen benepenheid en bekrompenheid en engheid en zoovele als deugden aangemerkte kwalen van ons gezaghebbend Christendom. Wat ziet en hoort onze jeugd in zich als ernstig beschouwende kringen een ijveren, als het heet voor Gods eer, dat enkel een bevrediging zoeken is van persoonlijke ijdelheid, hoe vaak heet daar strijden voor de waarheid, wat niets anders is dan een trachten, voor eigen vooroordeelen anderen te doen bukken, hoe menigmaal biedt zich aan als zuiver houden van het beginsel wat als partijzucht, kliekgeest gebrandmerkt moet worden en wat wordt er geschermd met het hoog houden van het gezag, door wie door het gezag zich zelf hoog willen houden. Is wel zoo geheel onverdiend, wat Prof. De la Saussaye eens schreef: ,,'t Komt velen zoo wel te stade, dat Hij wien alle macht toekomt in hemel en op aarde, opgevaren is; nu kunnen ze in Zijn naam de heerschappij voor zich opeischen." 't Is zoo noodig, dat er een geslacht opgroeit, waarvoor de vrome phrase de meest goddelooze phrase is en onwaarachtigheid, onechtheid het verfoeielijkste kwaad, maar dat tevens behoefte heeft aan het wijde, het ruime, het breede, het hooge, het diepe; waarvoor het Christendom de belichaming wordt van heldenmoed, adeldom, koninklijkheid. We zijn wat te veel vergeten, dat vroomheid oorspronkelijk de beteekenis dapperheid bezat. Ik ben geen militairist. Een oorlog vind ik letterlijk en figuurlijk niets dan vunzige modder. Maar dat men het wete, de demagoog, die achter zijn schrijftafel dë schare ophitst, kan zelfs nog geen surrogaat zijn voor den houwdegen, die zonder aarzelen den kruitdamp tegemoet gaat. Laat in de opvoeding dapperheid toch een deugd blijven en de berekenende voorzichtigheid van den slappeling, die uit vrees voor zijn hachje, zoo voor de vredesbeweging is, niet tot een deugd worden verheven! Het onderwijs in de zendingsgeschiedenis make echter aanschouwelijk, dat er hooger heroïsme is dan dat van het slagveld, de moed om alleen te staan en Gods goedkeuring hooger te stellen dan het applaus van de menschen, de moed, om als het moet, eigen vlag te hijschen én daaronder, niet met hooge borst, te dienen zijn God, de moed om zich in de eenzaamheid te begraven en in een