voelen en zich haar verantwoordelijkheid: Eén voor allen, allen voor Eén, bewust worden. (1 Kor. 12 125). De oeconomisch minder getroffene heeft tegenover de oeconomisch zwaarder getroffene deelen van de Protestantsche zending een plicht. De stichting van een organisatie tot bijstand aan financiëel noodlijdende vereenigingen is noodzakelijk. Wel zullen wij voor de instelling van een alles-omvattend internationaal hulpcomité nog niet rijp zijn, maar verschillende parallel-loopende hulpacties op confessioneel-verwante basis zouden nu reeds gesticht kunnen worden. Dit kan dan later worden uitgebreid. Komt deze solidariteit niet tot uiting, zoo moet niet alleen voor de op het oogenblik in het bijzonder noodlijdende zendinggenootschappen, maar voor de Zending in het algemeen gevreesd worden. De supranationaliteit der Zending moet uit den wolkenhemel van de phfase op den vasten grond van de daad gebracht worden.

Inspector Dr. L.J. Frohnmeyerf. — Den lóen Maart 1921 is op ruim 70-jarigen leeftijd ontslapen inspector L. J. Frohnmeyer. Zijn dood beteekent niet alleen voor de Baseier Zending een zwaar verlies, de naam van den overledene had ook in Zwitserland en ZuidDuitschland in breede kringen een goeden klank. Wie hem in het voorjaar 1920 in ons zendelinghuis hebben ontmoet, zullen een diepen indruk van deze merkwaardige persoonlijkheid bewaren. Zijn mededeelingen over Indië blijven in het geheugen als een meesterstuk van zendingspropaganda.

Na eerst in Duitschland eenigen tijd als onderwijzer te zijn werkzaam geweest, ging hij in 1876 voor de Malabarzending naar Indië, waar hij dertig jaar heeft mogen arbeiden, hoofdzakelijk op de posten Kalikut en Talascheri. Meesterlijk beheerschte hij de daar gesproken taal en hij hc^eft o.a. een voortreffelijke grammatica daarvan geschreven. Taalkundige en geschiedkundige studies dienden hem echter slechts als middel tot het doel. Met hart en ziel was hij zendeling. Hoewel hij geenszins de belangrijkheid van de