primitive philosophy", „The reasonable inf-erence that effects are due to causes".

Men kan dan ook de oude animistische theorie niet beter samenvatten dan met Tylor's eigen woorden: „Geesten zijn „personified causes" 1 ).

II.

Er zijn tegen deze theorie in lateren en nog in den allerlaatsten tijd vele bezwaren gerezen. Het p r a e a n i m i sm e kwam op. En hoewel het niet gemakkelijk is te zeggen, wat het positief heeft gebracht, het laat zich zonder bezwaar omschrijven als een verzamelnaam van vele en .velerlei bedenkingen tegen Tylor's animisme. Ik denk in dit verband aan het werk van geleerden als K. Th. Preusg, E. Durkheim, Hubert-Maüss, R. R. Marett, L. Eevy-Briilhl, A. C. Kruyt en nog in den laatsten tijd: N. Söderblom en K. Beth.

Ik wil trachten de voornaamste deze bezwaren te resumeeren, daarbij het kyigst vertoevend bij die bezwaren, die, als reeds het eerste, dat ik ga noemen, het dichtst brengen bij de religieuze beteekenis van het animisme.

III.

Dat eerste bezwaar treft n.1. het rationalisme van de oude animistische school. Tylor c.s. verklaren de religie niet als een noodzakelijk verschijnsel van het innerlijkl even, dat door de buitenwereld en door de harde eischen des levens tot religieus besef wordt gewekt, maar als een willekeurige speculatie, die zonder de waarneming van hetgeen men „ziel" noemt, nimmer ware ontstaan. „Die Religion ist nach ihm gewissermassen eine naturwissenschaftliche Berechnung 2 ). Tylor heeft inderdaad van het animisme een primitieve philosophie en psychologie gemaakt, geen religie.

1) E d w a r d B. Tylor, Primitive Culture, Londen. 1871. Hoofdstuk 11.

2.) K. TH. P r e u s s, Die geistige Kiiltur der Naturvölker. Leipzig. Teubner, 1914, blz. 16.