wordt in sommige streken het overlijden van den boer aan de huisdieren „aangezegd". De Kamschadalen meenen, dat de hond best kan spreken, maar hij doet het niet omdat hij zoo trotsch is. En sommige afrikaansche stammen achten den aap tot spreken in staat: maar hij is bang dat men hem aan het werk zal zetten en daarom houdt hij zijn mond. De emotie van de wisseling der seizoenen, de crisis bij den oogst, de blijdschap over de komst van de lente, zij kristalliseeren tot een geest, een daemon, een god. Grieksche stammen trekken naar het zuiden. Hen helpt een onbestemde kracht: de trekkracht. De kracht belichaamt zich in een steen, een fetisch, den Aguieus. Maar de nood en de onrust, de blijdschap en de rust van den trek, eindeloos wisselend en schokkend, maken van den steen een persoon, tot wie men bidden en die men danken kan, de Trekgod, Apollo Aguieus.

Het is „the strain of emotion", die de bosschen bevolkte met Dryaden, de stroomen met nixen; het is de emotie van den door de harde natuur geplaagden en gezegenden boer, die de gestalte van Rübezahl, den berggeest schiep. Het is de emotie van den primitieven handwerksman, die hem zijn werktuigen bezielen doet, gelijk nog een rest van emotie den engelschen zeeman van zijn schip in het vrouwelijk doet spreken; gelijk een overschot van diezelfde emotie den machinist, den vlieger, zijn locomotief, zijn vliegtuig met liefde doet behandelen als waren zij levende wezens.

Het gaat dus Wel allerminst om reflectie in het animisme. Het gaat om een levensproces, om nood of blijdschap. Wij zijn nog animist, wanneer wij de vuist ballen tegen de zee, die een dierbare heeft vermoord; en ook, wanneer we heel blij het oude huis na lang afwezigheid weer betreden, en — gelijk we zeggen — de oude meubels ons zoo vriendelijk aanzien. We veroorloven ons dan een stukje animisme, midden in onze verlichting; we zijn een oogenblik primitief, een oogenblik dichter. Want de dichters zijn heden ten dage de ware animisten. Omdat zij de emotie hebben.

Als de ziele luistert,spreekt het al een taal dat leeft, 't lijzigste gefluister ook en taal en teeken heeft.