nu te veel is voor de Christenen in Nederland, om jaarlijks op te brengen ten dienste der Zending. Neen, het is zeker niet te veel. Maar het is een feit, dat het geld bijeengebracht wordt met de grootste moeite, als het bijeenkomt; en dat het dan nog lang niet altijd uit liefde tot Christus en Zijn zaak geschonken wordt. Een feit is het meen ik ook, dat, voornamelijk tengevolge van het tekort aan geestelijke kracht in de gemeenten, de enkele blijde en vermogende gevers overbelast worden en bij het gezicht van de vele circulaires enz. hun blijdschap wel eens dreigen te verliezen.

Die blijdschap mag niet verloren gaan ; bij de gevers niet en bij -de arbeiders niet. Dr. Fokkema heeft er terecht op gewezen. Ter bevordering van die blijdschap is het m.i. gewenscht dat zending en gemeente elkander zoeken, nog anders dan tot nu toe gebeurde. De gemeente heeft groote schuld. Maar zal er verbetering komen, dan is het dunkt mij noodig dat allen, die aan het zendingswerk deelnemen, den werkelijken toestand nuchter onder de oogen zien, om zich welbewust te stellen op den bodem der — in menig opzicht droevige — werkelijkheid. Zonder dat zij daarom het blijde ideaal uit het oog behoeven te verliezen. Misschien komt de heerlijkheid daarvan dan des te beter uit.

Het spreekt vanzelf, dat nog vele opmerkingen te maken en nog vele vragen te stellen zijn, waarop niet zoo gemakkelijk is te antwoorden. Ik heb niet geprobeerd alles te bespreken, wat in dit verband ter sprake kan komen; nog veel minder alle moeilijkheden op te lossen. Voor mogelijk te vrijmoedige meeningen vraag ik tevoren verontschuldiging; ook voor ieder woord, dat mogelijk onze trouwe zendingsarbeiders zou kunnen kwetsen. Toch waagde ik het, de aandacht te vestigen op één der oorzaken, waaruit m.i. de tegenwoordige nood der zending voortvloeit. Laten anderen zeggen, in hoeverre ik verkeerd zag. Het gaat hier immers om de waarheid.

En laat ons allen samenwerken om de zending nu en voor de toekomst uit den nood te helpen, ziende op Jezus Christus, zonder Wien wij niets kunnen doen.

Nederhemert, September 1921,