Uit de Maleisch-Javaansch-Soendaneesche Pers.

ï. GODSDIENST EN MAATSCHAPPELIJKE TOESTANDEN.

In „Padjadjaran" van 13 Mei 1921 betoogt Soekartidjah, dat het streven naar vooruitgang de godsdienstgrondslag moet zijn.

In hetzelfde tijdschrift verklaart E. Djajamihardja zich tegen de invoering van het Soenda Dipa. „Hij zegt o.m. dat het schoone van de Soendaneesche taal juist ligt in haar verschillende vormen: het hoog-, het midden- en het laag Soendaneesch. Natuurlijk zal als Soenda Dipa worden aangenomen de omgangstaal, d.i. het laag of grof Soendaneesch. Maar het gaat toch niet aan dat kinderen tegenover hun ouders of'bijv. een grassnijder tegenover een wedana zich van die taal bedienen. En welke waarde zullen wij hebben in het oog van andere rassen, indien wij onze taal zoo verbroddelen?" Hetzelfde onderwerp wordtin denzelfden geest behandeld in „Kaoem Moeda" van 4 Juni, maar in „Padjadjaran" van 30 Mei verklaart Soeriaatmadja zich voor de invoering ervan en wel voor de middeltaal, de basa sedeng. Keok verklaart daarentegen in een Juli-nummer van hetzelfde blad, dat hij tegen de afschaffing van de Kromo-taal is.

In „Islam Bergerak" van 20 Jan. komt een artikel voor van H. R. bin Kartosengada, waarin hij de ouders wijst op hun plichten in verband met de opvoeding van kinderen en zegt, dat men niet alleen mag bouwen op de opvoeding der kinderen in school, doch dat vooral te huis de ouders moeten zorgen, dat de schoolopvoeding meer tot haar recht kome.

In hetzelfde blad van 1 April haalt Pandito Sidik Pramono verscheidene Qor'ansteksten aan, o.a. deze: „Keur goed wat