vereenigen en dat hem teleurstelt is het doel dat de Zending voor oogen stelt: de bekeering van de Inlandsche bevolking tot het Christendom. Waar alle godsdiensten zich, volgens schrijver, richten tot hetzelfde doel, duidt hij het de Zending ten kwade, dat zij het Christendom boven alle andere godsdiensten stelt, die volgens haar minderwaardig zijn en de meening verkondigt, dat alleen de Christelijke godsdienst beschaving draagt". Die beschaving moest de Zending dan maar in Europa aanbrengen en als daar de toestand volmaakt is geworden, onder de Dajaks en de Papoea's.

III. VROUWENBEWEGING.

In „Kaoem Moeda" van 18 Juni zegt Minak Njoekang, dat het in de Lampongs gewoonte is, dat een dochter van gegoede ouders bij haar huwelijk een dochter van een tweede vrouw van haar vader meekrijgt, die dan door haar man als tweede vrouw wordt aangenomen. In werkelijkheid dient dat meisje als hulp in de huishouding en wordt zij behandeld als een slavin. Vele mannen, wier vrouwen geen slavinnen van de ouders meekrijgen, trouwen dan een tweede vrouw, om als zoodanig dienst te doen. Ze komen zelfs op Java, trouwen daar onder mooie beloften een vrouw, die hetzelfde lot ondergaat.

„Het Europeesch bestuur treedt in den Jaatsten tijd wel streng op tegen dit slavenstelsel", zegt schrijver, „maar het vermag niet veel, aangezien er in geheel de Lampongs slechts 6 Europeesche bestuursambtenaren zijn, terwijl er nog vele Inlandsche ambtenaren zijn, die er zelf nog die zoogenaamde „bini dapoer" op na houden".

Schrijver stelt dan enkele middelen voor, ter bestrijding v^an dit kwaad, voor zoover het de Javaansche vrouwen geldt, o.a. om aan alle penghoeloes in de Lampongs te verbieden huwelijken te sluiten tusschen Lampongers en Javaansche vrouwen, indien de eersten reeds een Lampongsche vrouw hebben en om alle te sluiten huwelijken door de ambtenaren te doen controleeren.

In „Neratja" van 23 Juli wordt geconstateerd, dat dit