Valt het onderzoek goed uit, dan zal de Inspector van het Genootschap, Van Rhijn, die toen spoedig zou komen, wel dadelijk voorloopige schikkingen kunnen maken, maar op hulp van het Gouvernement moet gerekend kunnen worden om het gezag van de Hoofden van Kajelie te besnoeien, want de menschen zouden, daarvan bevrijd, met den zendeling moeten samenleven in aparte dorpen. Hij heeft reeds veel over den toestand op Boeroe nagedacht (volgens Kruyff had hij er zelfs in 1842 den goeroe Picauly heengezonden om er eens poolshoogte te nemen) en meende, dat alle kleine en halve maatregelen nutteloos zullen zijn, zooals uit het werk van Bormeister gebleken is. De inlandsche hoofden zullen zich de voordeelen, die zij nu van de bevolking hebben, niet laten ontnemen, tenzij met de hulp van het Gouvernement.

Nu werd weer advies gevraagd aan den Opziener van Boeroe door den Gouverneur over de volgende punten:

1. in hoeverre de acht Alfoeren van Masarete voorloopig bekend zijn geworden met den Christelijken godsdienst?

2. Of er ook bezwaar bestaat hen door den schoolmeester van Boeroe te doen bekwamen in zoover zij onkundig zijn? (Dit was de goeroe van Kajelie, die dagen lang roeiens van de Masarete af woonde.)

3. Of hun verlangen om Christen te wórden niet voortspruit uit het verlangen om zich daardoor te onttrekken aan de van hen door hunnen Regent gevorderde negoriediensten?

De Opziener, die klaarblijkelijk het advies van Ds Davelaar toegezonden gekregen heeft, antwoordt, dat hij het volstrekt niet met diens beschouwingen eens is. Door zulk een onderzoek in te stellen zullen de menschen eerder worden afgeschrikt. De bedoelde acht Alfoeren zijn geheel onkundig. Zij kunnen zich niet door den schoolmeester laten onderwijzen, aangezien zij van elders herkomstig zijn en wel niet genegen hun woonplaatsen te verlaten. Verder zegt hij dat, hoezeer het niet te ontkennen is, dat al de Alfoeren van Boeroe als het ware in gedwongen slavernij verkeeren, hij het echter als zijn plicht heeft geacht om de volksstammen, wanneer hij in de gelegenheid is zich met hen in hun taal in een gesprek te begeven, steeds door minzame toespraak over te halen het Christendom aan te nemen onder de kennisgeving dat, wan-