heeft, en dus wel overtuigd is geweest, dat de Indische, of de Ambonsche kerk, niet veel voor Boeroe zou kunnen doen. Dat hij zich daarbij tot zijn oud-leermeester wendde, zeer bekend als voorstander der zending, ligt voor de hand. Hoe hij zich dat dacht met die twaalf goeroe's gedurende twee jaar, is niet zeer duidelijk. Hij kon toch wel niet meenen, dat de arbeid in twee jaar afgeloopen kon zijn, ook niet al werd met honderd goeroe's gearbeid.

Het Bestuur der U. Z. V. is blijkbaar dadelijk op de zaak ingegaan en heeft nadere inlichtingen gezocht door correspondentie met Ds Offerhaus, zooals uit het later verloop van de zaak duidelijk wordt. Het spreekt vanzelf, dat dezen de bemoeiingen der U. Z. V. alleszins welkom moesten zijn, omdat de Indische kerk toen eigenlijk nog niet op zending was ingesteld.

De U. Z. V. had een kweekeling beschikbaar, maar uitte zich toch nog, aanvang 1885, tamelijk onzeker omtrent diens bestemming. Men moest eerst zekerheid hebben omtrent de mogelijkheid van arbeiden op Boeroe. Men meende, dat dat veld toen reeds als arbeidsveld der Indische kerk moest beschouwd worden en wendde zich dus tot het Kerkbestuur te Batavia. Maar dat Kerkbestuur moest zich eerst wenden tot Ds Offerhaus te Ambon, aangezien hetgeen gedaan was niet officiƫel door de Indische kerk gedaan was, maar door de Ambonsche kerk als zoodanig.

Over deze ambtelijke schrijverij verliep natuurlijk heel wat tijd, waardoor het bestuur in het onzekere leefde, of men op Boeroe kon arbeiden of niet. Wel was men van plan een nieuw veld er bij te nemen, maar ook was er gedacht aan een zending onder de heidensche bewoners van het Tenggergebergte op Java, zelfs was voor die zending de vergunning der Regeering gevraagd, en eerst toen die aanvraag beslist geweigerd werd, bepaalde men de aandacht op Boeroe, en besloot zendeling Hendriks daarheen af te vaardigen. Hieruit blijkt dus wel, dat de arbeid op Boeroe nu juist niet de volle sympathie van het Bestuur had. Wat daarvan de oorzaak geweest is, is niet ten volle na te gaan, maar het is niet onwaarschijnlijk, dat de soort van arbeid op Boeroe het Bestuur niet sterk aantrok, waartoe redenen waren zooals wij later zullen opmerken.