waarvan 500 gedoopten. Die bevolking was geheel Heidensch of Christen, Mohammedanen waren er niet, behalve dan de Galélareezen van Wahaka. Wel erkende men, dat in de z.g. gemeenten nog heel veel, eigenlijk alles nog te doen was, en dat het een moeilijke arbeid zou zijn, maar er was van dien arbeid ook veel vrucht te verwachten voor het Koninkrijk Gods!

Men had een groot verschil gezien tusschen de dorpen waar reeds een goeroe arbeidde, en waar dat nog niet het geval was.

Waar de goeroe's werkzaam waren, vertoefde de bevolking in de kampongs. Die kampongs zagen er netter uit dan de andere, de bevolking en vooral de kinderen waren er minder schuw dan elders. Men ried dus aan het aantal goeroe's te verdubbelen. Die goeroe's zouden dan door de Vereeniging in dienst genomen moeten worden en ook door haar betaald. Zij zouden hun loon niet meer van den predikant van Ambon moeten ontvangen.

Over wat op Boeroe reeds geschied was oordeelde de heer Hendriks en ook de heer Van Baarda, dat de Doop toegediend was met het oogmerk de Alfoeren te vrijwaren voor Mohammedaanschen invloed, en ze onder het bereik des Evangelies te brengen. De leeraar zoowel als het volk beschouwden den Doop dus als de brug, waarover het heidendom den toegang verkrijgt tot het Christendom, zonder dat die weg daartoe eerst door onderwijs en prediking gebaand was. Men zag hierin geen geestelijken drang, maar meende dit te moeten toeschrijven aan invloed van Ambonsche handelaren, waarmee de bevolking reeds lang in aanraking geweest was.

Men kan zich niet voorstellen dat voor de meer Zuidelijk wonende bevolking, waaronder toch de Christianisatie ontstaan was, het gevaar bestond dat zij Mohammedaan zou worden, waar zij juist door Christen te worden zich aan het Mohammedanisme, tenminste aan de Mohammedaansche machthebbers had onttrokken. Die godsdienst kan voor hen niet veel aantrekkelijks gehad hebben. Vermoedelijk rustte dat oordeel ook op wat men gezien had in de kampongs Oki en Namrole.

Tijdens hun verblijf te Tifoe kwam het Hoofd van Mefa meedeelen dat in zijn kampong nog veel Alfoeren waren, die