bezitten van diegenen die uit koude of sub-tropische streken afkomstig zijn, maar toch willen zij hun volk aanzetten tot meer energie en laten zich dan in hun geschriften wel eens te ver gaan ten opzichte van andere partijen.

ECONOMIE.

De Perbintjangan wijdt zijn aandacht aan de ministeriëele verklaring inzake de bevordering der Indische industrie. Schr merkt op, dat Indonesia hoe langer hoe meer een industrieland gaat worden, terwijl steeds meer de landbouw wordt los gelaten. Of dit een voordeel is, trekt schr in twijfel, daar de bevolking van oudsher een landbouwende bevolking is, terwijl zij vreemd staat tegenover de industrie, zoodat zij op dit punt eerst nog veel kennis heeft te vergaren. Een tweede bezwaar vindt schr, dat Indonesia geen onafhankelijk industriëel land is, daar vele grondstoffen nog steeds uit het buitenland moeten worden aangevoerd. De import van die artikelen wordt nog op velerlei wijze bemoeilijkt. Hoewel Indonesia niet anders dan dankbaar kan zijn voor al hetgeen Nederland in dit opzicht tracht te doen, toch zijn er nog te veel bezwaren aan verbonden, waardoor het lot der inlanders nog weinig verbeteren kan.

Inheemsche warongs.

Om de kolonisten te hulp te komen, heeft de regeering het plan opgevat om met medewerking van de afd. Coöperatie van het Departement van Economische Zaken in de kolonisatiegebieden warongs te doen oprichten, indien men van particuliere zijde daartoe niet in staat is. De Tjaja Timoer hecht hieraan groote waarde, daar de beteekenis van de warong niet* onderschat moet worden. De heele Chineezenhandel vindt hierin zijn basis. De waronghouders vormen niet alleen den tusschenhandel tusschen de fabrieken en de groote toko's uit de steden eenerzijds en de desalieden anderzijds, maar zij fungeeren tevens als opkoopers der inheemsche producten, die van het platteland naar de steden en vandaar naar het buitenland vervoerd worden. Het blad juicht het zeer toe, indien de