het met geregeld gebed staat, dan zegt men dikwijls: „neen, ik doe de handeling wel niet geregeld, maar in mijn batin bid ik voortdurend". Hiermee wordt bedoeld: de geregelde gebedsdaad, het nemen van tijd voor gebed heb ik niet noodig. Dat komt er niet op aan als het „tjara batin" maar in orde is. Maar naar het Evangelie is dit bidden geen bidden, want iemand die echt tjara batin bidt, die heeft juist behoefte dit te uiten door de daad, knielen, handen vouwen, spreken tot God. Door een zichtbare daad moet het door God gewekte geestelijk leven aan den dag treden in deze zichtbare wereld waar afstand, hoogte, diepte, zichtbare verhoudingen zijn.

Daar het nu in het Oostersch denken alleen aankomt op de batin, waarnaast de lahir slechts als een onvolmaakte trap van de batin een plaats heeft, is het dus niet noodig, dat God zich openbaart, d.w.z. de boewana lahir binnentreedt, vorm en gestalte aanneemt, omdat God a priori overal in woont; Zijn komen tot de wereld heeft geen zin. Wij raken hier het centrale punt van het Evangelie, de menschwording Gods, waarop de geesten uiteengaan.

Laat mij nu tot slot van dit eerste betoog een poging doen om de uitdrukking die in wezen komt uit een geestesleven, waar het geen zin heeft, dat God gestalte aanneemt, toch zoodanig te exegetiseeren, dat zij daartoe gebruikt kan worden, waardoor het nieuwe, dat het Evangelie brengt, toch tot zijn recht komt.

„Lahir oetoesaning Bati n". 1 ) Eerst de oorspronkelijke zin van deze uitdrukking. Stel u een glazen bol voor waarin helder water, nog duidelijker, een bol waarvan de wanden kristal helder ijs zijn. Door deze korst van ijs ziet men het heldere water. De korst is zoo doorzichtig, zoo aloes geworden, dat zij ineengesmolten is met haar inhoud, zoodanig, dat zij zonder eenige vertroebeling haar inhoud verraadt. Zij is er de oetoesan van, omdat haar vorm (wadah), ofschoon een onvolmaakte trap van haar inhoud (isi) toch in wezen aan dezen inhoud gelijk is. Op den duur smelt deze en alle verdeeldheid is opgeheven. Zoo zullen ook mensch en wereld op den duur zichzelf oplossen in God, terugkeeren tot hun wezen, vergoddelijkt worden.

1 ) lahir oetoesaning batin = het uitwendige is de afgezant van het innerlijke.