de Minahasser zijn eigen taal niet kan schrijven. Ja, men probeert het wel eens, maar het vlot niet en men komt steeds tot ontdekking, dat men zijn taal bedorven heeft, zoodat men tenslotte de toevlucht tot zijn tweede taal moet nemen.

Onder den invloed van het opkomende nationalisme werd eenige jaren geleden door ontwikkelde Minahassers een blad uitgegeven, dat behalve Maleische artikelen ook stukken in de voornaamste Minahassische talen, het Tooemboeloe'sch, het Tontémboansch, het Tolooersch en het Tonséa'sch, opnam. Deze stukken vonden echter geen belangstelling, omdat men ze niet goed kon lezen. Van een bepaalde spelling was er natuurlijk geen sprake, zoodat het heel begrijpelijk is, dat men spoedig ophield in eigen taal te schrijven.

Ook de pogingen van onze geestelijke leiders, om het Tooemboeloe'sch en het Tontémboansch op de school in te voeren, stuitten steeds op de zeer geringe belangstelling, zoowel van de leerlingen als van de onderwijzers. Zeker was er minachting van eigen taal, maar de voornaamste oorzaak was de moeilijke omstandigheid, waarin de Minahassa al spoedig werd geplaatst door haar aanraking met de algemeene ontwikkeling van Indië. De kennis van het Maleisch en vooral van het Hollandsch belooft immers meer aan den Minahasser dan die van eigen taal, die men buiten dat kleine landje niet noodig heeft. De examens en de kantoren eischen dan ook geen kennis van de landstaal. En toch is er nooit duidelijk verzet geweest tegen het leeren daarvan, zooals dit wel eens gebeurde, wanneer de inheemsche bevolking geen mogelijkheid zag om Maleisch te leeren.

De geringe belangstelling der Minahassers kan daarom nog een andere oorzaak hebben dan den onwil en de minachting van eigen taal. Het lijkt me nu noodig om eens te onderzoeken, of hetgeen ons in schrift wordt aangeboden een juist beeld van de gesproken taal geeft, of mogelijk ook tegen ons taalgevoel indruischt. Dit is vooral belangrijk, omdat wij geen eigen letterschrift hebben, evenmin het eene of andere Oostersche schrift hadden toegepast, voordat de Westerlingen onze talen in schrift hebben gebracht. Deze opmerking bedoelt in het geheel niet, om de vruchten van den ernstigen arbeid onzer taalonderzoekers minder te waardeeren. Integendeel,