de kennismaking met enkele van hun zeer uitgebreide werken heeft mij den rijkdom en de schoonheid van mijn moedertaal doen zien en me bewogen hun onderzoek aan te vullen met deze kleine bijdrage, terwijl mijn innige wensch is om de taal te doen leven in onze geschriften. Deze zaak wil ik nu trachten van den anderen kant te beschouwen.

Het is heel goed mogelijk, dat met het brengen van vele andere Indonesische talen in Latijnsch schrift men geen bijzondere moeilijkheden heeft ondervonden. Maar dat zal men niet kunnen zeggen van het Tooemboeloe'sch. Ik spreek enkel van het Tooemboeloe'sch, daar ik niet zoo goed op de hoogte ben met de andere Minahassische talen, ofschoon ik weet, dat ze een zeer nauwe overeenkomst met elkaar hebben.

Men kan bovendien zeggen, dat het schrift niets of weinig te maken heeft met het taalgevoel. Dit is misschien in zekeren zin waar, wanneer men daarmee het materiaal of de letterteekens bedoelt. Voor de ontwikkeling der Indonesische talen in dezen tijd van groot wereldverkeer kunnen wij dan ook geen beter schrift vinden dan het Latijnsche. Maar hier gaat het om de samenvoeging der teekens, en in dit geval moet men toch meer rekening houden met ons denken.

Uit eerlijke belangstelling, nadat ik op de goede opleidingsschool te Koeranga verschillende Maleische werken in Latijnsch en Arabisch karakter gelezen had, bestelde ik een paar Tooemboeloe'sche geschriften, die ik nog kon bemachtigen bij het depot van leermiddelen te Batavia. Maar ik kon er mijn moedertaal helaas niet in terugvinden en legde de boekjes neer. Ik kon ze niet lezen, maar zag de gebreken ervan ook niet. Want daarvoor had ik te grooten eerbied voor den auteur, die onze taal meer bestudeerd had dan wij. Daarom beschuldigde ik mijzelf, dat ik mijn moedertaal niet behoorlijk kende, zoodat ik deze niet kon lezen. Doch bij nadere bestudeering en geregelde beoefening ben ik tot de overtuiging gekomen, dat wij: toch nog naar het juiste woordbeeld moeten zoeken, om het Tooemboeloe'sch in een natuurlijk schrift te kunnen brengen.

Wij willen geen beeld van klanken hebben, maar een beeld, dat de kracht bezit om het levende woord te kunnen weergeven. De Minahasser is een Oosterling. Daarom kan men