deze eigenschap ook duidelijk waarnemen bij het verschil tusschen het Westersch en het Oostersch schrift. Terwijl de Westerling alle klanken wil afbeelden tot verkrijging van een goed woordbeeld, is de Oosterling geneigd om het geheele woord tegelijk af te beelden. Daarom kent het Oostersch schrift geen woordafbrekingen, en laat het dikwijls klinkers wegvallen. Maar dat wil volstrekt niet zeggen, dat de Oosterling een beknopt beeld wil hebben. Want het is een feit, dat het Oostersch schrift soms te weelderig en ingewikkeld is. Maar het woordbeeld moet góed zijn en één geheel blijven, overeenkomstig ons denken. Het moet meer een psychologisch dan een phonetisch gevormd beeld zijn.

Deze Oostersche neiging is m.i. niet van geringe beteekenis voor het Tooemboeloe'sch met zijn talrijke vormen en klankveranderingen. Men bedenke, dat van een stamwoord meer dan honderd vormen kunnen gemaakt worden, en daarbij krijgt men te doen met nieuwe klanken, die door woordvorming en samenstelling ontstaan. Hierdoor kan het gevaar ontstaan, dat het levende woord, dat wij willen afbeelden, geheel opgaat in het spel van letterteekens. En dit is toch niet het doel van de schrijfkunst.

Zoo zie ik groote bezwaren in de schrijfwijze éndongkoe en éndompé'. De Westerling, die onze taal grammaticaal beoefent, kan daarin geen bezwaren vinden. Want hij leest meer met zijn verstand, waardoor hij onmiddellijk weet, dat de woorden afgeleid zijn van endo-en-koe (door mij worden genomen) en éndo-en-pé' (nog worden genomen). Maar op een eenvoudig Minahasser, die zijn eigen taal spreekt en deze in beeld wil zien, maken de grammaticaal heel juist afgebeelde woorden een zeer eigenaardigen indruk, waardoor zijn taalgevoel en verstand geheel in de war worden gebracht. Want door het totaal verdwijnen van en bezit het woordbeeld niet meer de kracht om het woord te doen leven. De Minahasser moet het begrip éndon, dat afgeleid is van éndo-en (worden genomen), duidelijk kunnen zien. Daarom zou ik de bovenstaande uitdrukkingen liever op deze wijze willen schrijven: éndonkoe, éndonpé'. Men behoeft niet bang te zijn, dat de Minahasser ze verkeerd zal uitspreken. Zijn fijne taalgevoelsnaren zullen