arbeiders op het zendingsveld aanspraak op onze erkentelijkheid voo-r de wijze, waarop zij hun ervaringen gedurende het afgeloopen jaar op schrift stelden en ons daardoor de gelegenheid verschaffen een totaal overzicht van den arbeid te verkrijgen en eenig besef van de vragen, mogelijkheden, perspectieven en eischen, die daardoor tot ons komen.

Ons treft bij de lezing der ressortsverslagen hoe de opstellers daarvan gepoogd hebben zich op een ruim standpunt te stellen, en niet alleen mededeeling doen van hetgeen er binnen hun eigenlijken arbeidskring voorviel, maar ook telkens onze aandacht bepalen bij de omgeving, waarin die arbeid wordt verricht, zoodat ons duidelijker wordt welke plaats de Zending als geheel genomen, inneemt in de Javaansche maatschappij. Dit is van beteekenis allereerst om er ons voor te behoeden te meenen, dat wij met de Oost-Javaansche Kerk ,,er nu zouden zijn", en er ons telkens weer aan te herinneren welke geweldige zendingstaak er nog voor ons ligt, waar een Inheemsche kerk van 30.000 zielen temidden van 8 x / 2 millioen Mohammedanen leeft. Maar ook omdat zoodoende de eisch telkens duidelijker naar voren komt om, bij den uitbouw van den zendingsarbeid, die Javaansche maatschappij als geheel in het oog te vatten en te beseffen, dat de Evangelieprediking daarin wortel moet schieten en niet als een uitheemsch gewas moet kunnen worden beschouwd. Dat de oogen der zendelingen steeds meer daarvoor opengaan is ongetwijfeld voor een zeer groot deel te danken aan den invloed en het voorbeeld van Dr Kraemer. En het is hier de plaats om het nog eens met nadruk uit te spreken, hoeveel de Zending op Java door hem heeft geleerd; in nagenoeg eiken tak van den arbeid treffen wij de sporen aan van zijn persoonlijkheid en van de bezieling, die er altijd weer van hem uitgaat. Al is het begrijpelijk dat sommigen in zijn hoogleeraarschap slechts verlies voor Indiƫ en voor de Zending kunnen zien, wij houden ons overtuigd dat God, ook in zijn nieuwe functie, een uiterst gewichtige zendingstaak voor hem heeft, en hem overvloedig gelegenheid zal geven om het zendingswerk, dat de eerste plaats in zijn hart heeft, te dienen en te bevorderen.