hersteld. Te Wonö-rëdjó was van wege de krachtsinspanning, die ontginning en waterleiding nog steeds eischen, zeer weinig gelegenheid, zoowel tot catechetisch als schoolonderwijs. Dit, het schoolonderwijs, te Swaroe en Pëniwën scheen mij ook niet aan de eischen, die daaraan gesteld behooren te worden, te voldoen. Aan localiteit of schoolmiddelen ontbreekt het niet, doch de onderwijzers bleken mij te weinig begrip te hebben van de taak, die op hen rust. Al te weinig letten zij op de vatbaarheid en behoeften hunner leerlingen, en leeren daardoor over de hoofden heen, zooals ook bleek uit de boven bedoelde 40 jonge menschen, allen kinderen van christen-ouders, aan wie dus dagelijks de bijbelsche geschiedenis op de school verhaald was, maar die niet konden aangenomen worden, aangezien zij daarvan niets dan een paar gelijkenissen wisten.

Van de christenen van Tënggër mag men uit den aard der zaak nog geen groote dingen verwachten. Vooreerst zijn zij nieuwelingen, op zeer grooten afstand van de vestigingsplaats des zendelings, nog slechts zeer kortelings tot de gemeente toegebracht, en vervolgens zijn zij opgezetenen van een stuk lands, welks bewoners, uit verschillende oorden samengevloeid, doorgaans niet tot het uitnemendste des volks behooren. Een' grooten steun echter heeft het werk da&r in den Heer en Mevr. O. die met echt christelijken wandel hunne opgezetenen voorgaan en in alle opzichten zich even wijze als verstandige zendingvrienden betoonen.

Onder de lieden, die tot den omtrek van Malang en Këndal Pajak behooren, zijn er eenigen, die het aan teekenen van voortdurende belangstelling niet laten ontbreken. Het meest daarvan blijkt door hun ter kerk komen des Zondagsmorgens te Këndal Pajak, waarin sommigen, de afstanden in aanmerking genomen, ijverig zijn. Anderen echter lieten zich, zoo lang ik hier ben, nog niet zien, en waren of naar de plantages, tot het tijdelijk zoeken van werk, öf hielden zich zelfs weieens verborgen, als ik zelf of één mijner helpers hen trachtte te bezoeken.