Hierna tot mijne werkzaamheden overgaande, begin ik met mijne naaste omgeving. Dagelijks hielp ik, gelijk dit ook door Br. kbeemee geschiedde en op Módjö-warnö de gewoonte is, al de zieken, die om hulp tot mij kwamen. Uit den naasten omtrek waren er slechts weinigen; de meesten kwamen van verre. Eveneens gaf ik ook eenige der meest voorkomende geneesmiddelen in handen van één der onderwijzers te Pëniwën. Aan menigen zieke werd daartoe een verre tocht uitgespaard. Ik gaf bij de medicijnen eene nauwkeurige gebruiksaanwijzing, en verordende, al de zieken, die geholpen werden, met naam, woonplaats, ouderdom, ziekteverschijnselen en telkens verstrekte medicijnen op te schrijven, welke aanteekeningen ik geregeld elke maand nazag en afteekende.

Eene tweede dagelijksche bezigheid was de school te Këndal-pajak. Van stonde aan richtte ik eene bewaarschool op, al was het ook slechts met acht kinderen. Ik hoopte daardoor anderen te trekken. Kas-diinin, de oudste kweekeling alhier, betoonde zich een uitmuntend onderwijzer. Dagelijks hielden de kinderen zich vroolijk bezig, en ontwikkelden als bij den dag. Toch mocht het nog niet gelukken, andere kinderen uit den omtrek te winnen. Wantrouwen tegen het Christendom en geheele onverschilligheid voor alle opzettelijke opvoeding en onderwijs, omdat men in de verste verte het nut en de noodzakelijkheid er niet van inziet, beschouw ik als de oorzaken. De gewone dagschool ging, als ten tijde van Br. kreemek , zijnen gewonen gang. Den meesters der school gaf ik in vereeniging met de oudste kweekelingen en die leerlingen der eerste of hoogste klasse, die er deel aan wilden nemen, tweemaal iedere week les. Ik bepaalde mij tot nogtoe tot het rekenen, inzonderheid met het doel, om daarin een' geregelden gang bij het onderwijs op de school van het begin af aan te wijzen.

Wat verder de opleiding der kweekelingen betreft, ik trachtte vooral in hunne behoefte aan nuttigen arbeid te