woord wordt hier tot ouders en getuigen gesproken. En velen, hoewel zij niet geroepen waren, hooren dit met graagte aan. Den volgenden morgen is er doopsbediening. Als gewoonlijk, is de gemeente talrijk vergaderd. Dezen morgen waren er wellicht duizend kerkgangers. Dit getal trof ik hier dikwerf; trouwens altijd van 600 tot 800. Als deze nieuwe groote kerk zoo geheel gevuld is met menschen, is het waarlijk een indrukwekkend gezicht. En verwondert het u wel, dat ik hier altijd met opgewektheid het Evangelie verkondig? Bevreemdt het u, dat het mij altijd wel is, in het midden van deze vrienden? Na de godsdienstoefening komen velen mij bezoeken aan het huis van den inlandschen leeraar. Zij komen mij vragen, of ik in den namiddag hunne vergadering zal willen leiden. Ik deed dit vroeger bij herhaling; zij rekenen ook nu op mijn' goeden wil. Gaarne beloof ik dit. Eerst zal er dus kinderkerk gehouden worden, en, na afloop daarvan, vrouwenvergadering. Deze vrouwenvereeniging is geheel uit zichzelve ontstaan. Zonder eenig toedoen van mijne zijde ontstond zij vóór eenige jaren, en tot hiertoe hield zij stand. Menige gift werd door haar reeds aan de nieuwe kerk geschonken, laatst nog keurige lampen, tot een bedrag van ƒ 160 zegge: honderd en zestig gulden. Dit is nog niet geheel aangezuiverd, maar op deze laatste vergadering werd door die goede lieden bepaald, dat men dit geld vóór mijn vertrek wenschte af te doen. Ziet ge wel, dat er leven, belangstelling, zelfs reeds eenig handelen uit eigeu beweging in onze gemeenten bestaat? Is dat niet de dageraad van dien beteren dag, wanneer zoodanige werkzaamheden niet langer door ons worden geleid en opgewekt, maar als van zelf uit de gemeenten ontstaan? O, wij weten het al te goed: het volmaakte is nog verre. Veel geschiedt onder onze leiding. Veel ook wordt gedaan uit liefde tot den leeraar. Maar dat zal dan toch gedaan worden uit liefde, en is dat niet reeds veel? En als wij zulke ervaringen van zelfwerkzaamheid opdoen, zullen wij dat niet goedkeuren, en