te oogsten, hoe geheele stammen rijp bevonden werden voor de zegeningen des Evangelies.

»Het kenmerkend onderscheid der verschillende volksstammen , waaruit de bevolking der Minahassa bestaat, openbaarde zich ten duidelijkste bij den overgang tot het Christendom. Terwijl de ééne volksstam betrekkelijk spoedig, en evenzeer met verblijdende overtuiging, eene christelijke werd, kwamen andere slechts allengs, wellicht ook wel eens uit navolging, tot de omhelzing van het Christendom. En de stam Bantik is en blijft tot heden sterk gehecht aan zijn' voorvaderlijken godsdienst. Ook voor Bantik zal de tijd komen; maar uit alles blijkt, dat het nog niet rijp is voor het Koningrijk der hemelen. Ook gedurende het verslagjaar openbaarde zich onder dien stam geene begeerte van belang om tot het Christendom over te gaan. Een Br. Hulpprediker bericht, dat hij en zijne inlandsche leeraars van tijd tot tijd een drietal Bantiksche negeryen bezochten, maar dat de indruk, ddar ontvangen, steeds deze was, dat wel het districtshoofd, om de eene of andere reden schijnt te wenschen, dat zijn volk zich zal laten doopen, maar niet, dat het volk zelf in zulk eene algemeene beweging wenscht mede te gaan.

»Intusschen , met uitzondering van Bantik , mag de Minahassa met volle recht een christenland, en de bevolking eene christelijke heeten. Het Christendom is gevestigd. De woorden van den Apostel Paulus, aan het hoofd van dit bericht geplaatst, vinden in het bovenstaande hunne verklaring. Hem was op zijne apostolische zendingreizen in 't algemeen, en te Efeze in 't bijzonder, voot de evangelieprediking eene groote, krachtige deur geopend, maar er waren vele tegenstanders. Het ligt niet binnen de grenzen van dit bericht, nader in te gaan op de beteekenis dezer uitspraak voor Paulus zeiven. De ervaring van den Apostel is die van alle evangeliedienaren, inzonderheid van hen, die het Christendom brengen aan niet-christelijke volken. Het is waar, lang niet altijd vinden deze eene groote en