het geval is, en wat ik gedurende mijn vierjarige werkzaamheid in het Amoerangsche zoo schoon zag ontluiken, dan zouden ook hier de gemeenten zich in een' liefelijken o-lans van licht en leven kunnen vertoonen. Reeds meer

dan een kwart eeuw ben ik in deze richting hier in mijne gemeenten werkzaam, doch nog slechts gering is de vrucht. Er zijn hier vijanden - ik denk hier niet aan bepaalde personen - te bestrijden, die ik nu niet nader wil aanduiden. Deze hebben hier het kwade zaad gezaaid, vóór de zaaier het goede kwam strooien. Maar zij zouden zulk een' invloed niet op de bevolking kunnen gehad hebben, als niet blinde navolgingszucht een grondtrek van haar karakter was, die dagelijks in alle dingen aan het licht treedt.

» Waarom kan de gemeente zich niet hier als elders, te Tondano, Langowan en in het Amoerangsche tijdens mijn verblijf aldaar en ook daarna, vereenigen, om door offers van tijd, krachten en geldelijke bijdragen in het bezit te komen van behoorlijke kerkgebouwen, uitsluitend tot gemeentegebruik bestemd?

»Waarom zijn de gewone liefdegaven der gemeenten voor eigen behoeften, ofschoon ik die zag vermeerderen, nog zoo weinig? En hare gaven voor de zending, in bidstonden en bij collecten? De redenen daarvan zijn alweer dezelfde als boven reeds genoemd. Toen Tonsea in 1857 in massa christen werd, waren er onder die menigte duizenden, die sinds lang geen' godsdienst meer hadden en er ook niets voor opofferden. Dezen lieten zich wel door anderen medeslepen, toen het eene schande begon te worden nog Alifoer d.i. heiden te heeten, maar na hunnen doop keerden zij tot hun vorig onverschillig leven terug en bleven daarin volharden. Het aardsche leven geeft hun zooveel afleiding en zingenot, dat zij den godsdienst met zijn' ernst niet willen."

Zoo ergens, dan geldt het in de zending: verheugt u met beving, wanneer er buitengewoon verblijdende gebeurtenissen, zooals die overgang der 10000 in het jaar 1857 plaats hebben. Bij eenig nadenken liet het zich natuurlijk