Wel beklaagt hij zich over het betreurenswaardige feit, dat de Ambonsche onderwijzers op Savoe geplaatst, nog niet in staat zijn de taal des volks te spreken. Reeds Teffer schreef (zie Maandbericht 1874, No. 3) bij zijn optreden op Savoe: »wat de taal betreft, ben ik door mijne ontmoeting met verschillende vorsten op Savoe in mijn gevoelen versterkt, dat het de volkstaal moet zijn, waarin hier het Evangelie gepredikt en op het volk gewerkt moet worden, en niet het Maleisck, al wordt dit door de radja's en hunne familieleden over 't geheel verstaan en gesproken. Ter wille Van de taal vooral, was ik er van den beginne op bedacht, de familieleden der radja's tot onderwijzers op te leiden, en hen dan naar verschillende onderafdeelingen te zenden."

En nu schrijft Bieger: »Hoogst jammer is het, dat de goeroe's (onderwijzers) niet meer werk hebben gemaakt van de Savoeneesche taal; 't kwam mij voor, dat 't hun eene behoefte moest zijn, als verkondigers des Evangelies het volk in zijn eigene taal toe te spreken.

»Waarom dat Maleisch, zoo hier, als bij sommige zendelingen op Java en elders, behouden in plaats van de volkstaal te beoefenen? Misschien bestaan er elders gegronde redenen, hier niet. Nooit kan men zoo de ellendigen, armen, behoeftigen, onwetenden bereiken; immers zij verstaan gewoonlijk slechts hunne eigene taal. Ach, hoe dikwerf is het hart van den tolk zoo koud, staat hij tegenover de heilbegeerigen zoo recht als een pilaar, zonder den levensgloed der hemelsche liefde. En de zendeling wil 't zoo gaarne goed zeggen; kon hij 't maar overgieten, iets al ware 't maar een microscopisch iets, van die liefde Gods tot den verloren zondaar. En daar naast hem staat de tolk, die bij lentewarmte en vriendelijk zonnelicht vraagt: zouden we van daag wellicht sneeuw krijgen, misschien hagel?

j>Tien en meer jaren op Savoe, en als de zendeling vraagt, »»toe bid nu eens met die menschen in hunne taal"", dan zegt de Goeroe, en hij nog wel de tolk: »»dat