Z.M. deu Koning, en den Gouverneur-Generaal als zijn' vertegenwoordiger, zonder aanzien des persoons.

»Waar, zooals in de Minahassa, de beschaving van liet volk, dank zij den verzachtenden en opbouwenden invloed van het Christendom, zoover bij elders vooruit is, is liet noodiï, dat deze naam van christen tevens in zich sluit C '

ijver en werkzaamheid, ontwikkeling en voorspoed, zedelijkheid, verdraagzaamheid, onderlinge hulp en liefde, trouw aan den Koning, en zijne gemachtigden.

»YVaar noodig, zullen de verschillende dienaren van het Evangelie steeds medewerking van mij ondervinden, doch in geen geval inmenging in hunne godsdienstige zaken en bemoeienissen. Mij de zorg voor de materiëele welvaart van het volk, hun de zorg voor hunne zielen, waarvoor zij dan God aansprakelijk zijn.

»Ik steun, om de woorden van den Minister van Koloniën, den lieer Keuchenius, te gebruiken, op hun beleid, voorzichtigheid en plichtbesef, om de openbare rust en veiligheid te helpen handhaven, en herinner ook de volgende woorden van Z.Exc.: »»Liever dan zich onnoodig te mengen in het werk van zendelingen en geestelijken, ten einde liet niet te verstoren, noch te schaden, wenscht de kegeering het aan hun eigen geweten over te laten, te beslissen op hoedanige wijze in het belang der heilige zaak, welke zij dienen, en tot aankweeking van onderlinge liefde, het gebod van niet te begeeren, of het voorschrift van niet op eens anders fundamenten te boawen, door ieder hunner behoort te worden in toepassing gebracht-""

»Ik druk hierbij de hoop uit, dat onder mijn bestuur steeds eensgezindheid en medewerking zal bestaan, en dat ook in de streken, die nog niet voor het Christendom zijn geopend, spoedig door zijnen invloed die ontwikkeling, beschaving en welvaart zullen gaan heerschen, waarvan de Minahassa door het toedoen der Evangeliepredikers het toonbeeld is.