pogingen tot opzettelijke Evangelisatie als in het vestigen van zendelingen op plaatsen, waar nog geen gemeente gevonden wordt." »Teveel", zoo zegt hij, elders, «hangt- af van de inlandsche hulp, die niet zoo gemakkelijk te verkrijgen of zelfs aan te kweeken is en die voor den zendeling onmisbaar blijft."

Het getal zielen tot deze gemeenten behoorende bedroeg in 1888, 1045, en van dezen 512 volwassenen. In het geheel werd de Doop 105 maal bediend, onder dezen aan 29 volwassenen. Het getal catechumenen bedroeg 45, van voltrokken huwelijken 19. De opkomst in de Zondagmorgengodsdienstoefening was gemiddeld 296, in de kinderkerk gemiddeld 116, aan het Avondmaal 288. Bij het schoolonderwijs waren 140 jongens en 111 meisjes, daar onder 14 jongens en 3 meisjes vau mohammedaanscbe ouders tegenwoordig. Aan 957 zieken werd 1391 maal geneesmiddelen verstrekt.

Het hulppersoneel van onzen Broeder bestaat uit 5 voorgangers, 10 onderwijzers en 4 helpers. Voorts telt hij 11 kweekelingen.

Het behoeft nauwelijks herhaald te worden, dat de terugkomst van Br. Kreemer, gelijk door Br. Kruijt, ook door de gemeenten vurig verlangd wordt. En wij leven in de hoop, dat onze Broeder zich weldra in staat zal gevoelen tot dezen zjjnen werkkring terug te keeren. (1)

Br. Poensen zag zich genoodzaakt zijn verslag over de zending Kediri na aankomst hier te lande te schrijven. Het laat zich begrijpen, dat hij vervuld met weemoedige herinneringen, maar toch ook met dankbaarheid aan God bij ervaren ondersteuning onder ziekte en zwakte, zoowel van hemzelven als van zijne Echtgenoot, niet kon nalaten daarover eenigszins uit te weiden.

Had hij met ziekte en zwakte te worstelen gehad, er was meer dat hem tot droefheid was geweest. De ontginning Taloen, met den voorganger der gemeente Eubin, in zijn vorig verslag vermeld, aangevangen met de schoonste verwachtingen, was te niet gegaan door het overlijden van vele inlanders en zoo ook van den voortreffeljjken voorganger, ten gevolge van kortstondige ongesteldheid. De weinige overgeblevenen vluchtten naar elders, zoodat tegen het einde des jaars slechts één man met zijn gezin was achtergebleven. Onze Broeder kan slechts hopen, dat men den moed zal hebben naar de plaats terug te keeren.

Ook Gedangen en Woengoerëdjö gaven reden tot bezorgdheid

(1) Ook dit verslag is opgenomen in Mededeelingen XXXIII, 3de St.