ten naar elders, zoodat tegen het einde des jaars, op één' man en zijn gezin na, niemand daar meer overig was. Taloen lag daar, bi] mijn vertrek, uitgestorven en verlaten. Ik hoop, dat onder de inlandsche christenen de moed riiet zal opgegeven worden om nog eens naar Taloen terug te keeren, en de Heer er dan Zijne goedkeuring door een' rijken en duurzamen zegen over zal te kennen geven. Doch hoe het ook moge gaan, God leere ons allen recht geloovig en met kinderlijk vertrouwen te zeggen : »de wil des Heeren geschiede!"

Tegenover deze en soortgelijke teleurstellingen, zooals er schier overal in de geschiedenis der zending van tijd tot tijd voorkomen, stonden toch ook in den werkkring van Br Poensen, blijde ervaringen, die den geloofsmoed konden versterken en de hoop verlevendigen. Bij ééne daarvan, door den zendeling eenigszins uitvoeriger en met ingenomenheid beschreveD, staan wij nog eenige oogenblikken stil, namelijk bij het bouwen van de nieuwe kerk te Wönö-Hasri, een feit, in Europeesche landen veeltijds weinig opgemerkt, maar van overwegend belang voor het gemeenteleven in Indië. Ook hier geven wij, met eenige bekorting om de beperkte plaatsruimte, zooveel mogelijk de eigen woorden van onzen Broeder.

De laatste maal, dat er te Wónö-Hasri een »nieuwe kerk" werd ingewijd, was den 7 den Augustus 1874. Twaalf jaren heeft dit kerkje dienst gedaan; toen moest het worden afgekeurd en noodwendig door een ander worden vervangen, uit beter en duurzamer materialen samengesteld, en netter dan enkel door desa-krachten kon worden vervaardigd. In 1886 werden er samensprekingen gehouden over den bouw. Maar de kerkekas was te schraal voorzien en op buitengewone bijdragen der gemeenteleden kon niet veel gerekend worden. Daar ontving de zendeling f 100 als eerste bijdrage tot den kerkbouw, en nu zond hij een' smeekbrief om hulp naar Europa. Inmiddels beraadslaagde hij met zijne desavrienden, en werd de vraag gesteld: wat zij