den en bekenden uit te noodigen, dien avond bij hem te komen. Middelerwijl bezocht ik broeder S., mede in die wijk woonachtig, bleef bij hem eten, en vertoefde daar voorts nog een poosje, al pratende over allerlei. Toen ik over achten tot den heer V. terugkeerde, vond ik te zijnen huize wederom een groot gezelschap bjjeen. Nadat ik de aanwezigen gegroet, en plaats genomen had, geraakte ik al spoedig met eenigen in gesprek over hun dagelijksch bedrijf en over de heerendiensten. Ook spraken wij over de dieven die, als gewoonlijk in dezen tijd des jaars, meer van zich deden hooren dan anders; en omtrent wie het dus zaak was op zijne hoede te wezen. Op eenmaal brak de heer V. echter dit gesprek af door tot Soeléman te zeggen, dat dit nu maar alledaagsche kost was en eigenlijk niets te beduiden had. ZEd. vond het daarom beter, dat ik nog wat ging motjö, en wel het vervolg van wat ik vroeger gelezen had.

Aan deze uitnoodiging gaarne gehoor gevende, nam ik nu het stuk over: »Raadgevingen en vermaningen." De aandacht der toehoorders was niet minder dan vroeger; en uit enkele vragen en opmerkingen bleek wel, dat men nog steeds genoegen vond in mijn onderricht. Ik hield daarom nog al dikwijls op met mótj6, om telkens weêr vertrouwelijk wat over den inhoud te kunnen praten. Terwijl wij aldus gekomen waren op sommige spreuken en zedelessen van de ouden uit vroegeren tijd, waren er velen, die bekenden op den verkeerden weg te zijn, wijl zij die lessen en spreuken niet opvolgden. Menigeen betuigde zelfs, dat de christelijke godsdienst de ware is, schoon zij er in eenen bijvoegden, nog niet in staat te zijn dien te beoefenen.

Ik. Maar dat is nu niet goed van u, Léman en Madnoer! ge hebt nu reeds zooveel en zoo dikwijls van den waren Panoetan (Voorganger) gehoord, van den tijd af toen uwe ouders nog leefden tot heden. Waarom aarzelt ge dan nog? Wat zoekt ge nog meer? Wilt ge misschien ter bedevaart gaan naar Mékka?

Léman. Daar denk ik niet eens over. Ook heb ik er de middelen niet toe.

Ik. Maar wat is dan uw plan ? Ge volgt dit niet, en ge volgt dat niet. Welken weg wilt ge dan op?

Léman. Om de waarheid te zeggen, weet ik het zelf niet. Mijn hart is steeds in tweestrijd, en zoo kan ik nog niet inzien, wat voor mij het beste zou zijn. U weet zelf, hoe vaak ik na myns vaders dood ziek geweest ben. Twee mijner broeders heb ik door den dood verloren. En wat al schade heb ik geleden in den han-